En toen en toen, mag dat?

In bijna alle basisschoolgroepen waar ik kom, zeggen kinderen dat ze geen ‘en toen’ mogen schrijven in hun verhaaltjes. Dat hebben ze meestal gehoord van hun juf of meester. Bij navraag blijkt die leerkracht het meestal weer te hebben gehoord van een eigen leraar van vroeger. Het gevolg is soms dat kinderen overal de ‘en toens’ in hun teksten gaan schrappen en vervangen door bijvoorbeeld het woord ‘vervolgens’ of ‘uiteindelijk’. Soms worden teksten daar een beetje raar van. ‘Vervolgens’ is een beetje een stijf woord dat niet altijd past bij de informele toon van de kinderteksten. Toch prijst de leerkracht hen vaak voor het gebruik van dat woord: wat goed dat je ‘vervolgens’ hebt gebruikt in plaats van ‘en toen’!

Chronologie speelt een belangrijke rol in verhalende teksten, en er zijn veel manieren waarop je die chronologie in taal kunt weergeven. Ik zou zeggen dat het bij schrijfvaardigheid draait om het bewustzijn van die manieren en hun effecten, en niet om het automatisch toepassen van een regel. Terwijl bij rekenen sprake is van het automatiseren van rekenhandelingen, is dat bij taal (met uitzondering van decoderen en spellen) anders: taalgebruik is kiezen uit vele mogelijkheden, je daarbij bewust zijn van welke keuzes er bestaan, en ‘proeven’ wat het effect is van die keuzes. Dat vermogen tot proeven en kiezen, ook wel ‘taalgevoel’ genoemd, ontwikkelt zich naarmate je geletterder wordt.

Jonge kinderen staan aan het begin van die ontwikkeling. Als hun achtergrond bestaat uit geletterde mensen en ze veel lezen, voelen ze misschien al jong aan dat tien keer ‘en toen’ schrijven in een verhaaltje een beetje saai is, en kunnen ze zelf alternatieven bedenken. Maar als ze die achtergrond niet hebben, bijvoorbeeld omdat er thuis niet wordt voorgelezen en mogelijk een andere taal dan Nederlands gesproken wordt, vallen ze terug op de spreektaal. Daar is het veelvuldig gebruik van ‘en toen’ bij een vertelling voor de hand liggend – bedenk maar eens hoe je zelf aan een vriend vertelt over iets dat je onlangs is overkomen.

Vertellende tekst van nieuwkomer

Wat betekent dat voor het onderwijs in het schrijven van teksten? Volgens mij: dat er altijd ruimte moet zijn om te proeven, te onderzoeken, te kiezen tussen verschillende taalmogelijkheden. In het geval van chronologisch opgebouwde teksten gaat het om het proeven, onderzoeken en kiezen van verschillende tijd-woorden, die de volgorde van gebeurtenissen aangeven. Behalve ‘toen’, ook: daarna, ineens, even later, de volgende dag, tegen twaalven, bij het vallen van de avond, toen hij daarmee klaar was, en ja ook: vervolgens, al is dat laatste woord een wat objectiever woord dat beter past bij feitelijke verslagen dan bij persoonlijke vertellingen.

Je bent er als leerkracht dus niet met simpele instructies als ‘kies in plaats van en toen een ander tijdwoord uit dit rijtje’, of ‘gebruik nooit meer dan één keer en toen’. Als kinderen zulke instructies mechanisch gaan uitvoeren ontwikkelen ze hun schrijfvaardigheid, lees: hun vermogen tot het maken van taalkeuzes, niet genoeg. Wat dan wel?

Eigenlijk gaat het om samen kijken naar voorbeelden van tijdsaanduidingen in teksten en daar samen hardop over nadenken. Daardoor krijgen kinderen in beeld welke mogelijkheden er zijn om volgordes en tijdstippen te verwoorden. In plaats van ‘directe instructie’ waarbij je met kinderen een vaardigheid ‘inoefent’, probeer je als leerkracht kinderen meer ‘in te wijden’ in het taalgebruik van verschillende soorten chronologisch opgebouwde teksten. Kernvragen zijn: laten we eens kijken hoe ze dat hier gedaan hebben, en: wat vind je mooi en wat werkt goed? Kunnen we dat zelf ook eens proberen? Kernhouding van de leerkracht is niet: ‘dat is goed en dat is fout’, maar: ‘hmmm, ja dat kan ook, en wat vinden jullie hiervan?’

Tekstvoorbeelden spelen in dit proces een cruciale rol. Je kunt hun eigen, spontaan opgeschreven eerste versies van teksten analyseren en vergelijken, maar ook goede verhalende kinderliteratuur. Lees samen een fragment en bespreek hoe daarin de volgorde van gebeurtenissen duidelijk wordt.

Fragment uit ‘En toen kwam Sam’ van Edward van de Vendel

In het bovenstaande fragment staan weinig expliciete tijdsaanduidingen. Twee keer het woord ‘nu’, dat net weer iets anders werkt dan ‘toen’. Middenin een tijdsaanduiding met nadruk, ‘pas toen’: ‘Pas toen deed de hond de laatste stap naar voren’. Die aanduiding is belangrijk; heel lang deed die hond niks, pas toen ze hun handen uitstaken kwam hij dichterbij.

Je kunt hier met kinderen ontdekken dat tijdwoorden vaak niet eens nodig zijn om de  volgorde van gebeurtenissen aan te geven, omdat het achter elkaar zetten van zinnen dit al vanzelf laat zien. ‘Hee jongens, kijk eens of je alle tijdwoorden en ‘ennetjes’ gewoon kan weghalen en of het dan nog duidelijk is!’ En dat het soms ineens wel heel belangrijk kan zijn om het tijdstip te benadrukken. Bespreking van enkele kinderteksten op dit punt kan vervolgens heel interessant zijn.

Ketting-chronologie met behulp van het voegwoord ‘en’

Als je het zo aanpakt blijft de vraag: welke eisen moet je nu stellen aan het weergeven van tijdsaanduidingen in verhalende teksten? Ik denk niet: alle ‘en toens’ uit je tekst halen en verplicht vervangen door andere woorden. Zeker bij heel jonge en beginnende schrijvers kan je al heel blij zijn als ze hun vertellingen in spreektaal in een begrijpelijke volgorde op papier weten te zetten, ook al wemelt het daarin dan van de ‘en toens’. Ik denk wel:  dat kinderen steeds meer laten zien dat ze erover hebben nagedacht waar zeker tijdsaanduidingen nodig zijn om de tekst te begrijpen, en dat ze daarvoor steeds effectievere formuleringen kiezen. Het blijkt maar weer dat gesprekken over teksten en taalkeuzes essentiële onderdelen zijn van goed schrijfonderwijs.

Volgende keer een blog over bijvoeglijk naamwoorden, ook zoiets.

Directe instructie in het schrijfonderwijs

De laatste tijd hoor je ineens weer veel over het directe instructiemodel, en er lijkt zelfs een heus debat te zijn ontstaan over de bewezen effecten daarvan, in tegenstelling tot de (volgens o.a. de Inspectie) nooit bewezen effecten van andere, nieuwe, minder op instructie gerichte didactische werkwijzen. Er is zelfs een (academische) pabo opgericht die directe instructie als basis van de hele opleiding beschouwt. Ik heb inmiddels geleerd dat je je in felle voor-of-tegen debatten over onderwijs niet in een van de twee kampen moet laten sleuren, maar dat het de moeite loont om je te verdiepen in de valide argumentatie van beide kanten. Daarvan valt meestal veel te leren.

Het valt mij op dat de voorstanders van directe instructie, die zich beroepen op veel wetenschappelijk onderzoek, vaak refereren aan het rekenonderwijs en speciaal aan het nut van (via directe instructie) automatiseren van basisrekenvaardigheden. Zodoende zou het werkgeheugen van kinderen geleidelijk ontlast worden en komt er meer ruimte voor het ontdekken van rekenproblemen in realistische situaties en voor echt inzicht. Als je het allemaal leest komt het enorm logisch en herkenbaar over. Hoe zou dat zitten voor schrijven?

Taal leren door taal te gebruiken

Mijn idee was lange tijd, dat het bij taalvaardigheidsdomeinen als spreken, begrijpend lezen en schrijven voornamelijk gaat om DOEN. Kilometers maken, werd dat ook wel genoemd. Taal leren door taal te gebruiken, was de leus die mij aansprak. Directe instructie leek mij meer iets voor kennisgerichte leerdoelen, zoals technisch lezen, spellingsregels en grammatica. Ik vond dat het bij spreken, (begrijpend) lezen en schrijven nooit ging om goed of fout, en dus ook niet om het controleren daarvan, maar om het al doende ontdekken van de werking van taal in allerlei situaties. Directe instructie leek gericht op inoefenen, niet op ervaren en beschouwen. In de taalrondes waarin kinderen al vertellend en uitproberend tot schrijven komen is geen plaats voor instructie, zo leek het.

Reageren of lesgeven?

Dat zie ik inmiddels anders. Geleidelijk is mij gebleken dat leren-door-te-doen zeker bestaat, maar dat je om echt verder te komen heel goed moet weten waar je op uit bent en hoe je dat kunt bereiken. Zeker bij zoiets complex als schrijven. Een voorbeeld: tekstbesprekingen waarbij niet van tevoren een duidelijk doel gesteld werd, waren vaak wel leuk en verrassend, maar vlogen ook vaak alle kanten op. Kinderen kwamen met allerlei vragen en invallen naar aanleiding van een tekst en als leerkracht reageerde je daarop. Achteraf vroeg ik me vaak af wat ze nu precies geleerd hadden. En ook: of iedereen wel iets geleerd had. Het waren toch meestal weer dezelfde drie kinderen die slimme opmerkingen maakten over problemen in een tekst.

Het EDI model

Het expliciete directe instructiemodel zoals het tegenwoordig veel wordt gehanteerd is gericht op het net zo lang voordoen, uitleggen en inoefenen van een kenniselement of vaardigheid, tot elk kind in een groep het begrijpt en beheerst. Doelgerichtheid en controle van begrip zijn de kernen ervan, evenals geleidelijk loslaten van sturing. Het kan nooit zo zijn dat alleen die drie slimme kinderen een stapje verder gekomen zijn; iedereen in de groep moet snappen om welke kennis of vaardigheid het gaat.

Model afkomstig uit het boek Effectieve directe instructie http://www.directeinstructie.nl/boek

Het loslaten van sturing gaat binnen het instructiemodel stapsgewijs, volgens de stapjes: 1. Ik doe het voor, 2. We proberen het samen, 3. Jullie doen het met zijn tweetjes, 4. Jij doet het alleen. De stappen kunnen zeer snel op elkaar volgen binnen een les maar ook meerdere lessen in beslag nemen. Elke leerling wordt zo lang bij de hand genomen als nodig is. Leren wordt niet aan het toeval overgelaten.

Bron illustratie: https://www.zoleerjekinderenrekenen.nl/Anna_Bosman_over_de_meester_met_de_bal.pdf

Onderwijzen in plaats van eisen

Als we dit toepassen op schrijfonderwijs, moet je je in de eerste plaats verdiepen in de doelen daarvan. Het kan dan gaan om kennisdoelen, zoals kennis over de structuur van een tekstsoort, of om vaardigheidsdoelen, zoals het gebruiken van een specifiek structuurmodel bij het schrijven van een eigen tekst. Op welk moment en op welke manier kan je deze kennis en vaardigheden het beste onderwijzen? Kan het directe instructiemodel daarbij een hulpmiddel zijn, of kunnen kinderen het ook zelf al doende uitvogelen?

Ik realiseer me dat bij traditioneel schrijfonderwijs vaak helemaal niks onderwezen werd, maar alleen eisen gesteld werden waaraan de tekst moest voldoen. ‘Schrijf een spannend verhaal’, ‘schrijf een goed onderbouwd betoog’ of ‘schrijf een overzichtelijke uiteenzetting’. ‘In goede zinnen’, of, nog erger voor veel kinderen, ‘in je eigen woorden’. Niks voordoen of inoefenen hoe je dat dan moest aanpakken. Opmerkelijk was dat sommige kinderen er nog best redelijk uitkwamen, meestal omdat ze gebruik konden maken van hun leeservaring en algehele taalvaardigheid. Zij wisten al uit ervaring dat het verlengen van momenten een verhaal spannend kan maken, of wat het verschil is tussen een argument en een onderbouwing, of dat deelparagrafen en tussenkopjes een feitelijke tekst overzichtelijk maken. Maar veel te veel kinderen wisten dat niet, en deden maar een gooi of haakten af. Hoge eisen zonder onderwijs hebben lange tijd gezorgd voor grote frustratie bij schrijvende kinderen (ik schrijf dit met opzet in de verleden tijd omdat ik hoop dat het inmiddels anders is).

In dit soort schrijfonderwijs werd het echte leerdoel meestal pas duidelijk na het schrijven van een eerste versie. Pas bij de bespreking of bij het nakijken werd expliciet benoemd wat goed was aan de tekst en wat niet en hoe hij verbeterd kon worden. Eigenlijk gek: pas na afloop van een taak leren hoe je hem had moeten uitvoeren. Een gevolg van het leren-door-te-doen adagium. Efficiënt was dat allemaal niet, en die afhakende kinderen waren natuurlijk ook niet de bedoeling.

Directe instructie op het juiste moment

Als je de gebruikelijke feedback achteraf zou omzetten naar instructie vooraf, zou dat niet veel effectiever zijn voor beginnende schrijvers? Ik weet wel zeker van wel. En dan heel goed je focus kiezen, want als er een ding duidelijk werd uit die open tekstbesprekingen is het wel dat je uren kunt praten over allerlei aspecten van een tekst en dat het dan veel te lang duurt. Een helder schrijflesdoel, dit goed uitleggen en voordoen, samen oefenen, verlengde instructie voor wie langer hulp nodig heeft, het geleidelijk loslaten van die hulp – zo komen we vanzelf terecht bij het directe instructiemodel.

In de praktijk heb ik gezien hoe blij veel kinderen zijn met duidelijke aanwijzingen en voorbeelden van hoe ze met een tekst kunnen beginnen, welke signaalwoorden ze kunnen gebruiken, hoe ze zinnen langer of korter kunnen maken, hoe ze kunnen werken met een structuurmodel van hun tekst. Ik denk bijvoorbeeld aan een groep van voornamelijk meertalige kinderen in Amsterdam west, waar we beschouwinkjes schreven die opgehangen waren aan de signaalwoorden ‘enerzijds’, ‘anderzijds’ en ‘hoewel’. We hadden dat eerst met zijn allen geoefend. Een zeer onzekere leerling schreef met behulp van die instructie een heldere tekst over de voor- en nadelen van het beroep van zijn oom, en straalde toen die werd voorgelezen. Als we alleen maar over de inhoud hadden gepraat en het schrijven aan hemzelf hadden overgelaten, was hij geheid afgehaakt en had opnieuw ervaren dat hij ‘niet kon schrijven’. Leve de instructie.

Kan je schrijven leren door middel van directe instructie?

En toch. Er knaagt iets. Schrijven is meer dan een vast model volgen, het officieel juiste woord gebruiken of een correcte zin bouwen. Het is in de eerste plaats: iets schriftelijk willen uitdrukken. Zonder aandacht voor de inhoud van een tekst en de motivatie van de schrijver om die over te dragen kom je nergens. Zonder gesprekken vanuit echte interesse ook niet. In die groep in Amsterdam west hadden we zo lang over de beroepen van ouders en familieleden gepraat, en die van alle kanten bekeken, dat kinderen precies wisten wat ze daarover vonden en voelden en niet konden wachten om dat op papier te zetten. Alleen nog even snel wat directe instructie toevoegen, om te voorkomen dat ze al schrijvend ontmoedigd zouden raken!

De inhoud staat altijd centraal in goede schrijflessen. Net zoals kinderen een tekst beter begrijpen als die gaat over een onderwerp waarvan ze wat afweten, schrijven kinderen betere teksten over iets dat ze bezighoudt, dat ze zelf hebben ervaren of onlangs geleerd hebben. Voor schrijflessen betekent dat iets anders dan het overbekende ‘activeren van voorkennis’. Het betekent dat je je verdiept in de interesses van de kinderen en dat je zelf interessante onderwerpen aandraagt, en ruimte geeft voor de uitwisseling van kennis en ervaringen in een groep. Zoals gebeurt in taalrondes dus.

Het zou jammer zijn als schrijflessen onder invloed van het directe instructiemodel zouden veranderen in een soort droogzwemoefeningen. Het zou ook jammer zijn als directe instructie in taalrondes verboden is of vergeten wordt, en kinderen wel zwemmen, maar in het water de weg kwijtraken. In mijn ogen is directe instructie een belangrijk ingrediënt van schrijfdidactiek, mits ingezet op het juiste moment, en kan het nooit in de plaats komen van de interactie in een levende groep kinderen die gaandeweg ook zelf, al doende, hun schrijfvaardigheid ontwikkelen.

De Inspectie lijkt zich hierbij aan te sluiten, als ze schrijft in het deelrapport ‘De staat van het primair onderwijs 2019’:

Inspecteurs zien tijdens de lesobservaties dat veel leraren met een instructiemodel werken. Daarbij lijkt de nadruk vooral op de vorm te liggen (het in de juiste volgorde doorlopen van de stappen in het model) waarbij de bedoeling, namelijk het stimuleren van het denk- en leerproces van kinderen, nogal eens naar de achtergrond verschuift. Het uitvoeren van het model wordt dan een doel op zich in plaats van een middel om leerprocessen te stimuleren. De inspectie pleit voor meer nadruk op het kijken en luisteren naar kinderen en daarop aan te sluiten door bijvoorbeeld procesgerichte feedback te geven.