Schrijven met krijt en met je pen over stoepplantjes

Even nog een aanvulling op mijn vorige blog over ‘lezen en schrijven over natuur’. Ik kreeg een reactie van een natuurdocent dat je ook naar buiten kan gaan om eerst de natuur te ervaren, voordat je erover gaat lezen en schrijven. Ik dacht: ja, dat is altijd beter: iets echt ervaren met je eigen zintuigen. Misschien geldt dat zeker in deze tijd, waarin veel kinderen nauwelijks meer buiten of ‘in de natuur’ komen. Er alleen over lezen is dan armoedig. Ik weet ook zeker dat goed om je heen kijken leidt tot beter verwoorden en dus beter schrijven. Lees verder “Schrijven met krijt en met je pen over stoepplantjes”

Schrijven over de Tweede Wereldoorlog

In de maanden april-mei zijn veel basisscholen in de bovenbouw bezig met de Tweede Wereldoorlog. Ik schreef al eens een blog over mogelijke schrijfopdrachten bij het ‘Denkboek’ dat elk jaar gratis door het Nationaal Comité 4 en 5 mei aan bovenbouwgroepen wordt uitgedeeld. In twee bovenbouwgroepen waar ik kort geleden langskwam zag ik opnieuw bewezen dat alle zaakvakonderwerpen, ook de Tweede Wereldoorlog, zich lenen voor goed schrijfonderwijs. Kinderen leren schrijven als ze interesse hebben in hun onderwerp, er genoeg van afweten, ruimte krijgen om erover te praten, en goede instructie en begeleiding krijgen bij het schrijven van een tekst. Dat gebeurde hier allemaal.

De kinderen van de groepen 6, 7 en 8 kregen bezoek van iemand die vanuit de eigen familiegeschiedenis over de oorlog kon vertellen. Met veel aandacht luisterden ze naar het verhaal van een man wiens ouders via Westerbork naar een concentratiekamp gedeporteerd werden. Sommige kinderen pakten hun schrift en maakten aantekeningen, iets dat ze in deze groepen al gewend waren om te doen. Anderen waren te zeer onder de indruk om tegelijk te kunnen schrijven, en luisterden alleen maar. In een van de groepen had de bezoeker zijn viool meegenomen, en speelde hij tussen het vertellen door, wat de impact van zijn verhaal alleen maar versterkte. Hierna geef ik een beeld van de stappen die de leerkrachten daarna met de groepen zetten om ze aan het schrijven te krijgen over deze ervaring.

Herinneringen aan het verhaal delen

De volgende dag delen de kinderen in de kring wat ze zich nog herinneren van de verhalen. ‘Wat is je bijgebleven?’ vraagt de juf. Aarzelend komt een kind met: ‘dat zijn moeder in de tweede wereldoorlog zat’. Een volgend kind zegt: ‘Ze hoefde niet naar de gaskamer omdat ze mooi was.’ Je ziet de herinneringen aan het verhaal terugkomen in de hoofden van de kinderen. Een kind begint te vertellen over het akelige beeld van bergen met menselijke resten, dat de verteller had geschetst. De juf doet niets anders dan doorvragen (‘vertel eens meer’, ‘wat zei hij daarover ook alweer?’) en beurten geven aan steeds weer andere kinderen die iets te binnen schiet. Van het een komen de kinderen op het ander. ‘Toen ze terugkwam in Nederland was alles kapot.’ ‘In de hongerwinter hadden mensen alles uit het huis gesloopt.’ ‘Er was een man die zei dat ze alsnog de huur moest betalen.’ Nu en dan ontstaan kleine discussietjes: was het nu zo of zo? Kinderen komen met vragen die ze bezighouden: hoe kan iemand nou geld aannemen als hij iemand verraden heeft? De hele groep raakt betrokken in dit proces van samen kennis terughalen. Enkele kinderen blijven stil, de juf vraagt aan een stille jongen: ‘wat weet jij nog?’ Dat werkt niet, hij weet niks. Even later echter voegt hij spontaan iets toe aan wat een ander kind vertelt. Luisteren is ook meedoen. Een meisje dat niet bij het bezoek geweest is, vraagt honderduit aan haar klasgenoten. Daardoor doet ze genoeg kennis op om met het vervolg mee te kunnen doen.

Op basis van een feitenlijstje een chronologisch geordende tekst voorbereiden

De juf geeft de opdracht om in tweetallen lijstjes te maken van feiten en gebeurtenissen uit het verhaal die ze zich nog herinneren. Dat leidt opnieuw tot veel gepraat, maar ook geschrijf. De kinderen zitten nog steeds in de kring, met onderleggers en pen en papier op schoot. Daarna komt de vraag om die feiten en gebeurtenissen in de goede chronologische volgorde te zetten: wat gebeurde eerst, en daarna? Sommige kinderen pakken hun aantekeningenschrift erbij. Op grond van de chronologische lijstjes ontstaat een beeld van de feiten in het verhaal van de bezoeker. Dat is materiaal om later het feitelijke deel van de tekst mee te gaan schrijven. ‘We gaan dit later gebruiken,’ zegt de juf.

Praten over gedachten en gevoelens

Met opzet heeft de juf nog niet aan de kinderen gevraagd wat ze van het oorlogsverhaal vinden, of wat ze erbij voelen. Daarvoor heeft ze een apart deel van de vertelkring gereserveerd. Praten over je gevoel is best lastig, zeker bij een beladen onderwerp als concentratiekampen en Jodenvervolging.  Als je vraagt: ‘wat voor gevoel heb je hierbij?’ gaan kinderen grote gevoelswoorden gebruiken, zoals ‘verdrietig’, ‘bang’, ‘boos’. Die woorden zeggen niet zoveel, eigenlijk maken ze het juist moeilijk om na te gaan wat er nu eigenlijk in je omging. Het zijn bijna stopwoordjes.

De juf vraagt iets anders, ze zegt eerst: ‘Die verteller heeft heel veel verteld. Het heeft met mij heel veel gedaan. Ik dacht: hoe is het mogelijk dat mensen dit soort dingen doen.’ Daarna vraagt ze: ‘Wat heb jij allemaal gedacht bij het verhaal, en wat denk je nu als je eraan terugdenkt?’ Hiermee geeft ze de kinderen ruimte om allerlei mentale reacties te verwoorden. ‘Het was alsof je erbij was,’ zegt iemand. ‘Ja, net alsof ik echt in de Tweede Wereldoorlog was,’ zegt een ander.  ‘Dat hij dat zo kon vertellen en dat zijn moeder nog zo lang leefde, en dat je dan daarna gewoon grapjes kan maken en kinderen krijgen’, zegt een meisje. ‘Dat hij dat allemaal durfde te vertellen, dat vond ik moedig.’ ‘Het raakte me diep’, zegt een meisje. ‘En soms dachten we wooooo’, zegt een jongen. ‘Op welk moment?’ vraagt de juf. ‘Toen hij ineens zo hard op de tafel ging slaan.’ ‘En waarom deed hij dat dan?’ De jongen vertelt dat hij nadeed hoe het klonk toen de Duitsers ineens hard op de deur bonkten waar mensen ondergedoken zaten. Al pratend komen beelden op van gevoel, zonder dat die gevoelens benoemd hoeven te worden. Het is duidelijk dat het verhaal veel heeft opgeroepen, en al pratend proberen de kinderen dit onder woorden te brengen. Een belangrijke stap richting schrijven.

Eerste zinnen formuleren

In een van de groepen maakt de juf samen met de kinderen een start met het schrijven van een stukje tekst over de persoonlijke reactie van kinderen op het vertelde verhaal. ‘Wat zou je eerste zin daarbij kunnen zijn?’ vraagt ze. Er volgt een snel rondje waarbij iedereen een poging doet. ‘Ik ben boos maar ook verdrietig,’ zegt een kind, dat terugvalt op de globale gevoelswoorden. Dat geeft niks, het is maar een beginzin. ‘Emotioneel,’ vindt een ander kind beter als woord. Weer een ander: ‘Ik ben geschokt.’ ‘Ik vind het bijzonder dat nu alles veranderd is.’ ‘Ik vond het heel knap zoals hij alles vertelde.’ ‘Ik was verbijsterd dat iemand zo wreed kan zijn,’ zegt een kind. ‘Ook mooi, verbijsterd, wat betekent dat?’ vraagt de juf. ‘Heel erg verbaasd.’ In deze op taalgebied zeer heterogene groep hebben kinderen veel aan elkaars inbreng, ook op het gebied van woordkeuze. Ze putten uit hun eigen taalrepertoire maar ook uit dat van (meer belezen) klasgenoten.

In de andere groep richt de juf zich op het schrijven van een inleiding voor de tekst. Ze begint met het terughalen van het begrip ‘inleiding’: ‘Vorige keer toen we gingen schrijven hebben we het ook gehad over een inleiding. Wat doe je ook alweer in een inleiding?’ Een kind antwoordt meteen: ‘Een klein beetje vertellen waar het over gaat maar niet teveel verklappen.’ Dat herkent iedereen. De juf gaat verder: ‘wat zou bij deze tekst nou een goede eerste zin voor de inleiding kunnen zijn?’ Een kind krijgt de beurt: ‘Bij ons in de klas kwam een meneer om te vertellen over zijn vader en moeder.’ ‘Heel erg goed! Wat zou daar nog zeker bij moeten?’ vraagt de juf. ‘Ging het zomaar over zijn vader en moeder?’ Veel kinderen roepen nu dat de Tweede Wereldoorlog er bij moet. De juf: ‘Snap je dat dat belangrijk is om erin te zetten?’ ‘Ja’, zegt iemand, ‘want het verhaal ging niet alleen over zijn vader en moeder, maar ook over de oorlog.’ Samen formuleren de juf en de kinderen de zin: Bij ons in de klas kwam een meneer om te vertellen over wat zijn vader en moeder hebben meegemaakt in de Tweede Wereldoorlog. ‘Die kunnen we nu allemaal opschrijven, een hele goeie zin,’ zegt de juf.

Aandacht voor doel en structuur van de tekst

Beide leerkrachten hebben op meerdere momenten tijdens deze lessen gewezen op het doel van de tekst: weergeven wat de bezoeker in onze klas verteld heeft, en wat jouw reactie daarop is, en de structuur die daarbij hoort: eerst een inleiding, dan een feitelijk verslag waarin je chronologisch enkele feiten of gebeurtenissen noemt waarover hij vertelde, en tenslotte een eigen reactie op dit verhaal. Elk onderdeel is zowel besproken op inhoud als op mogelijke formuleringen. Zwakkere schrijvers kregen voorbeelden van zinnen die ze konden toepassen. Op meerdere momenten hebben kinderen in tweetallen deze stukjes van elkaars teksten gelezen en elkaar tips gegeven. En de juffen hebben ook enkele stukjes tekst op het digibord klassikaal gelezen en besproken.

Wat leren kinderen hiervan?

Een dergelijke aanpak heeft een grote opbrengst voor kinderen van alle niveaus in deze groepen. Niet alleen verwerken zij zo samen de inhoud van het bezoek en de kennis die zij daarmee over de Tweede Wereldoorlog hebben opgedaan, maar ook hebben zij aan de hand van hulpstapjes (eerst vertellen voordat je gaat schrijven, aantekeningen en lijstjes maken, oefenen met zinnen formuleren en woordkeus uitproberen, versies van teksten van klasgenoten bespreken, herschrijven aan de hand van een gegeven structuur) stapsgewijs een tekst leren schrijven in het genre ‘respons’ (vergelijkbaar met een recensie). Geen kind is van dit proces uitgesloten geweest omdat het te moeilijk zou zijn. Een volgende keer kan de leerkracht terugverwijzen naar wat hier geleerd is over het schrijven van een passende inleiding, het geordend weergeven van feiten, en het verwoorden van je persoonlijke gedachten en gevoelens over een verhaal. Ik zou zeggen: een prachtig voorbeeld van ‘scaffolding’ zoals de term bedoeld is: tijdelijke gerichte hulp bieden, tot ze het alleen kunnen!

Met dank aan Esther en Karin van de Corantijnschool in Amsterdam

Is dit een schrijfles of een zaakvakles?

In het schoolsysteem zoals wij het kennen speelt het rooster een heel belangrijke rol. Elke leerling kent het, en zelfs kleuters begrijpen al aan de hand van plaatjes voor de dagindeling dat je een naam hebt voor de verschillende onderdelen van een schooldag. De namen van die onderdelen kunnen een eigen leven gaan leiden. Als er ‘taal’ op het rooster staat, betekent dat meestal ‘taalmethodelessen met werkboeken’. En ‘lezen’, ‘schrijven’ of ‘Nieuwsbegrip’ is dan iets heel anders dan ‘taal’. Eigenlijk raar natuurlijk. Helemaal ingewikkeld wordt het als je taal door de aardrijkskundeles heen wilt vlechten. Wat moet je dan op het rooster zetten, taal of aardrijkskunde?

Er wordt al heel lang gewezen op de vruchtbare verbinding van taal met zaakvakken. Van lezen en schrijven over een aardrijkskundeonderwerp leer je lezen en schrijven, maar leer je ook van alles over dat onderwerp, dat is duidelijk. Wat moet in het lesgeven nu centraal staan? In het voortgezet onderwijs zijn docenten gebonden aan hun eigen vak, en denken ze al snel dat ze van een ander vak niks afweten. Maar dat is niet zo in het basisonderwijs. Daar geeft één leerkracht alle vakken. Hij of zij weet precies waar kinderen staan in hun taalontwikkeling, en ook wat ze van aardrijkskunde moeten leren. Een unieke en handige combinatie!

In een eerdere blog, en hier, en in mijn boek heb ik beweerd dat schrijven in het kader van de zaakvakken een goed idee is. Maar ik heb gemerkt dat leerkrachten soms in de war raken, en zich afvragen: is dit nu een taalles of een aardrijkskundeles? Het probleem lijkt te liggen in de vakkenscheiding en in het denken in geïsoleerde lesdoelen. Je werkt hetzij aan schrijven, hetzij aan kennis over klimaten, bijvoorbeeld. Het vraagt om inzicht en praktijkervaring om die twee doelen op een vanzelfsprekende manier aan elkaar te kunnen verbinden. En het heeft vooral te maken met het bepalen van het moment dat jij als leerkracht je taalbril opzet.

Op de scholen waar ik leerkrachten hierbij begeleid, werken we samen aan het ontwerpen van goede schrijfopdrachten binnen zaakvakonderwerpen waarmee die leerkrachten toch al bezig zijn. Het bedenken van goede schrijfonderwerpen is stap 1. Stel je bent bezig met het natuur-onderwerp ‘verrotting’ en ‘bacteriën’. Dan is het eerste wat je doet: lesgeven, onderzoeken, lezen, ervaren samen met de kinderen rondom dit onderwerp. Je legt verschillende soorten fruit en groente in de tuin van de school en je fotografeert elke dag hoe die er uitzien. Je haalt er misschien een onderdeel van de natuurmethode bij als je die op je school gebruikt. Je bekijkt filmpjes en je bespreekt teksten die je op internet gevonden hebt. Op die manier wordt kennis over het verschijnsel ‘verrotting’ opgebouwd. Er komt van allerlei interessants naar boven.

Veel vragen ook: wat blijft er uiteindelijk over van een appel? Welke beestjes komen op die appel af? Kunnen we die beestjes ook zien? Gaat het net zo bij een dood dier? Hoe weet je hoe lang iets eetbaars houdbaar is? Waarom hebben we een wormenhotel in de straat en een composthoop in de tuin? Maar ook: heb je weleens een boterham gevonden in je gymtas die daar al heel lang in zat? Heb je weleens iets beschimmelds gezien en hoe rook dat / zag dat er uit? Wat is schimmel eigenlijk?

Het fijne van deze fase is, dat er zo een heleboel mogelijkheden voor uitdagende schrijfopdrachten opkomen. Stap 2 is dan ook: een lijstje maken van die mogelijkheden. Daarbij laat je je leiden door wat je echt belangrijke kennis vindt binnen dit onderwerp. In methodes voor natuuronderwijs is dat al voor je bepaald, dat is dus een handige leidraad. In die methodes vind je ook altijd wel schrijftaken: tabelletjes invullen, vragen beantwoorden op werkbladen. Kan handig zijn voor het snel aanleren en toetsen van basiskennis en vakbegrippen. De schrijftaken die ik hier bedoel, zijn anders. Het zijn opdrachten voor echte, hele teksten, waarbij kinderen moeten nadenken over de manier waarop ze hun kennis gaan opschrijven.

Ik probeer hieronder eens zo’n lijstje te maken met voorbeelden van schrijfopdrachten die passen bij het thema verrotting, en waarvan de onderwerpen volgens mij gericht zijn op verwerking van essentiële kennis:

  • Beschrijf en verklaar het proces van verrotting van een appel en voorzie je tekst van chronologisch geordende tekeningen
  • Zoek twee teksten op internet over bacteriën en beschrijf met behulp daarvan wat bacteriën zijn, wat ze doen en welke soorten belangrijk zijn bij verrotting van een appel; maak tekeningen
  • Zoek uit wat de uiterste datum op de verpakking van etenswaren kan betekenen, en schrijf een advies voor hoe je hiermee moet omgaan, in de winkel en thuis.
  • Bekijk iets rottends onder een microscoop. Schrijf een instructie voor hoe je de microscoop kunt gebruiken en wat het nut ervan is.
  • Wat kan je doen om verrotting van eten tegen te gaan? Interview een medewerker van een supermarkt over hoe ze dat doen op de groente-, vis- en vleesafdeling, of iemand van de viskraam op de markt, en beschrijf hun aanpak.
  • Zijn bacteriën eng of nuttig? Schrijf een beschouwende tekst met verschillende kanten van deze kwestie.
  • Beschrijf hoe kaas wordt gemaakt en wat dit met verrotting te maken heeft.

(ik vraag me nog even af: zou er ook een verhaal bij kunnen over twee bacteriestammen die elkaar in een oorlog bestrijden? Hmmm… lijkt me best lastig, maar je hebt altijd wel kinderen die daarop aanslaan. Of een vertelling over eigen ervaringen met verrotte en beschimmelde dingen? Zou je gewoon moeten proberen in een taalronde!)

Kunnen kinderen uit de voeten met alleen zo’n opdracht? Volgens mij niet. De opbrengst van een schrijfopdracht kan enorm vergroot worden als je van tevoren goed bedenkt wat het doel van de tekst precies is, en hoe je kinderen aanwijzingen kunt geven om dat doel met taal te bereiken. Het gaat dan vaak om de structuur van de tekst (hoe maak je je tekst overzichtelijk), het woordgebruik (passende signaalwoorden, vakwoorden en andere precieze woorden), en de toon (objectief, zonder ik-vorm, of juist subjectief, met jezelf erin?).

In bovenstaand lijstje met ideeën staan de tekstdoelen cursief gemarkeerd. Beschrijven, verklaren, beschouwen, adviseren, instrueren, dat zijn doelen die je in je instructie heel goed kunt bespreken. Wat je daarbij goed kun gebruiken, zijn voorbeeldteksten of fragmenten van teksten, waarin het om hetzelfde doel gaat. Een beschrijvende of verklarende tekst samen bekijken en bedenken: hoe heeft de schrijver het daar gedaan? Hoe begint die tekst en waardoor wordt hij overzichtelijk? Kunnen we net zo’n beginzinnetje gebruiken bij onze tekst? Een instructie, hoe maak je die zo effectief mogelijk, laten we eens kijken hoe ze het gedaan hebben bij een instructie voor een ander apparaat dan de microscoop. Kunnen we dat overnemen? Het spreekt vanzelf dat het handig is om hierbij teksten te gebruiken die ook al in de beginfase van je themaperiode langskwamen.

Belangrijke vakbegrippen, zoals bacterie, schimmel, fermentatie, gisting, bederf, microscoop, gifstof, houdbaarheid etcetera kunnen gedurende de periode dat je aan dit onderwerp werkt zichtbaar aan de muur hangen, om uit te kiezen bij het schrijven.  Ook kan je voorbeelden geven van sleutelzinnetjes waarmee je je alinea’s kunt beginnen en deze gedurende de schrijftijd zichtbaar maken in de klas. Een belangrijk houvast voor de minst taalvaardige kinderen in je groep.

Schrijfles of natuurles? Het bijzondere vind ik dat op deze manier het onderscheid vervaagt. Althans voor de kinderen. Door instructie te krijgen op de manier van schrijven, verdiept hun kennis zich. Hoe ging een experiment nu precies, heb je wel echt beschreven wat je zag? Wat heb je voor kennis opgedaan? Staat dat er wel? Wat kan je schrijven om het duidelijker te maken?

 

 

 

 

 

 

 

Voor de leerkracht is het een kwestie van denken in twee sporen: een inhoudsspoor en een taalspoor. Je kunt goed worden in het bekijken van een tekst op inhoud, maar ook op vorm. En proberen om ook die vorm expliciet te benoemen, door met kinderen samen over teksten te praten. Teksten die ze lezen, teksten die ze schrijven. Op je eigen, verborgen rooster kan dan behalve het vak natuur, ook begrijpend lezen en schrijven komen te staan.

Kinderen schrijven bij het Denkboek 2018

Afgelopen week kregen veel scholen in Nederland een fijne doos met ‘Denkboeken’ opgestuurd: het jaarlijkse boekje dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei maakt om de dodenherdenking en de bevrijdingsdag onder de aandacht van basisschoolkinderen te brengen. Op de website lees ik dat het Comité kinderen wil uitdagen om na te denken over de Tweede Wereldoorlog, herdenken en vieren, vrijheid en democratie.

Als ik het boekje doorlees krijg ik meteen veel inspiratie voor het koppelen van mooie schrijflessen aan de verschillende onderdelen. Dat komt door twee dingen: 1) de vragen en 2) de lijstjes die door het boekje heen gestrooid zijn. Vragen en lijstjes: wie al wat bekend is met de werkwijze van de taalronde, weet hoe belangrijk die twee zijn als je kinderen gemakkelijk aan het schrijven wilt krijgen. Met goede vragen krijg je ze aan het vertellen en denken, de onmisbare eerste stap van het schrijfproces. En met lijstjes zetten ze alvast van alles op papier waaruit ze later kunnen kiezen.

Ik ga het eens proberen: schrijflessen bij het boekje bedenken. Wat zou mooier zijn dan kinderen ongemerkt, terwijl je met het onderwerp ‘Tweede Wereldoorlog’ of ‘vrijheid’ bezig bent, ook te leren schrijven?

Nieuwsbericht schrijven over de dodenherdenking op de Dam
Pagina 1 en binnenkant van de voorflap

Een bladzijde met vragen om te beantwoorden terwijl je op de televisie kijkt naar de herdenking op de Dam op 4 mei. De vragen leiden tot goed kijken: wie leggen de kransen en hoeveel? Hoe zien die kransen eruit? Wat zie je mensen doen tijdens de herdenking (een extra leuke vraag omdat de camera steeds inzoomt op personen)? Kinderen kunnen op de pagina allerlei observaties invullen. Veel kinderen houden daarvan: dingetjes invullen. Wat ze invullen, kan je zien als een lijstje om later te gebruiken. Vertelronde: dingen die jou zijn opgevallen tijdens het kijken. Schrijfopdracht: schrijf een nieuwsberichtje over de herdenking van dit jaar en gebruik de binnenkant van de voorflap en de door jouzelf ingevulde bladzijde als aantekeningen. Met de hele groep eerst hardop denken over hoe je met zo’n nieuwsbericht zou kunnen beginnen. Daarna in tweetallen schrijven, met de twee lijstjes erbij.

Schrijven over een keer dat het stil was
Pagina 12 en 13

Starten met het lezen/voorlezen van stukjes tekst op p 12 en 13. Bespreken wat je nog niet wist. Vertelrondeover ervaringen met een keer dat het ineens heel stil was. Wie was een keer ergens waar eerst lawaai was en toen ineens heel erg stil? Wie is weleens ergens geweest waar veel mensen heel stil waren? Wanneer is het bij jou thuis heel erg stil? Wie is weleens ergens geweest waar volwassenen vonden dat je stil moest zijn of waar alleen een baby kraaide? Wie is weleens van schrik heel stil geweest? Wie was weleens in een trein of bus of wachtkamer waar het heel stil was? Lijstje makenvan plekken waar het een keer heel stil was. Tweetalgesprekover een van die plekken/keren. Schrijfopdracht: schrijf zo precies mogelijk over het precieze moment dat het stil was of werd. Wat zag je, wat hoorde je, wat deden mensen, wat dacht je. Schrijf je tekst in een klein aantal korte regels onder elkaar, alsof je weer in dat moment bent. Misschien wordt het een gedicht.

Beschouwing schrijven over de kwestie: wel of niet herdenken
Pagina 17

Deze pagina vraagt kinderen om samen met een volwassene zes vragen te beantwoorden over de noodzaak en de functie van het herdenken van de oorlog. Leuk is dat de meningen hierover kunnen verschillen op een soort schuifbalkje met twee pijltjes, zodat de meningen niet zwart-wit hoeven te worden. Praatopdracht: bespreek waarover je het eens bent en waarover niet of niet helemaal, en hoe dat komt. Let op: kinderen vullen eerst zelf in, dan de volwassene, om te grote beïnvloeding te voorkomen. Na dit gesprek in de groep in tweetallen aan elkaar vertellen wat er in dit gesprek gezegd werd, met de bladzijde erbij. Schrijfopdracht: een beschouwing, waarbij je bij elke stelling zo goed mogelijk opschrijft wat de een vond en wat de ander, met argumenten erbij. Zelf een afsluiting schrijven met een eigen conclusie: wat vind jij zelf na dit gesprek over herdenken? Deze afsluitingen in de groep hardop voorlezen.
Deze opdracht kan je ook doen bij bladzijde 42-43 en 66-67

Adviezen/instructies schrijven over hoe je voor een ander kunt opkomen
Pagina 24 – 26

Pagina 24 en 25 gaan over de Februaristaking in 1941. ‘In februari 1941 gingen mensen staken omdat andere mensen onrecht werd aangedaan. Wat kun je doen om voor anderen op te komen?’ Kinderen vullen het lijstje op pagina 26 aan met twee of drie dingen die je kunt doen om in verzet te komen. Vertelronde: over een keer dat je voor iemand bent opgekomen, of gezien hebt dat iemand anders dat deed. Het kan ook gaan over iemand ergens mee helpen, of een keer dat je je ergens tegen verzette. Vragen: wie heeft ook wel eens een kleiner of ouder iemand ergens mee geholpen? Wie is wel eens door iemand geholpen? Wie heeft ook wel eens gehad dat iemand anders voor jou opkwam? Waartegen heb je wel eens geprotesteerd, thuis of op school, op je sportclub, in je vriendengroep?
Maak lijstjes van wat je hebt meegemaakt met helpen/geholpen worden en voor iemand opkomen. Kies er eentje uit en vertel erover aan je buur. Schrijfopdracht: beschrijf een van die keren zo precies mogelijk. Sluit af met een advies of instructie over wat je in zo’n geval als jij meemaakte het beste kunt doen en waarom jij dat vindt.

Vertellingen en instructies schrijven over spullen vervoeren
Pagina 32-35

Starten met lezen/voorlezen van stukjes tekst op p 32-34 en bespreken wat je erbij denkt. Tweetalgesprekken: wat zou je meenemen als je ineens binnen een half uur voor onbepaalde tijd uit je huis weg moest? Invullen van de oningevulde items van het koffertje op p 35. In de kring aan elkaar vertellen en vergelijken. En wat zou je zeker niet kunnen of willen meenemen? Hoezo niet?
Vertelronde over ervaringen met het inpakken van tassen, koffers en auto’s en het vervoeren van (zware) spullen. Wie heeft weleens een hele zware tas gedragen? Of meegeholpen met het verplaatsen van een meubel? Of geprobeerd heel veel dingen tegelijk mee de trap op te nemen? Maak een lijstje van zware dingen die je hebt gedragen of verplaatst, kies er een uit en vertel aan je buur hoe dat ging. Schrijfopdracht 1: Schrijf zo precies mogelijk op hoe het ging. Schrijfopdracht 2: Maak er een instructietekst van. Hoe moet je dit aanpakken als je het nog eens gaat doen?

Schrijven over je vrij voelen
Pagina 50-51

Lees de tekst over vrijheid met de groep en bespreek het verschil tussen vrijheid en recht. Vertelronde over keren dat je je vrij voelde of juist helemaal niet vrij. Vragen: wie heeft een plekje waar je je echt vrij voelt? Op welke momenten van de dag of week voel je je vrij of niet vrij? Hoe vrij ben je met kiezen van dingen, zoals wat je wilt eten, wat je voor kleren aan trekt, met welke kinderen je omgaat, waar je naar kijkt op de televisie, hoe je je kamer inricht? Waarin wordt je op school vrijgelaten en waarin niet? Heb je wel eens een dier vrijgelaten? Maak twee lijstjes: een van keren dat je je niet vrij voelde, en een van keren dat je je vrij voelde. Schrijfopdracht: twee teksten: schrijf over een item van elk lijstje eerst heel precies hoe het ging, en daarna een regel met wat je erover denkt of vindt. Voorleesronde van alleen die laatste zinnen. Schrijf de zinnen bij de namen op het bord. Kies iemand bij wie je ook de rest van de tekst wilt horen en lees de teksten aan elkaar voor.

Respons schrijven over een monument of ander beeld in jouw buurt
Pagina 68-69

Starten met vertelronde over monumenten die je weleens gezien hebt, in je eigen buurt of ergens anders. Ga erheen met de klas of in groepjes en teken het monument zo precies mogelijk na, maak aantekeningen bij de vragen op p 69. Neem alles weer mee naar school. (alternatief: bekijk in tweetallen monumenten in Nederland via foto’s en websites op internet). Schrijfopdracht: schrijf een recensie van het monument in drie delen: een korte inleiding over waar het monument staat en hoe het heet; dan een zo gedetailleerd mogelijke beschrijving van het monument; tenslotte wat jouw persoonlijke gedachten zijn bij dit monument: vind je het mooi? Doet het je ergens aan denken? Vind je het goed dat het hier staat? Maak een tentoonstellinkje of boekje van de getekende monumenten met de bijbehorende teksten.

Dit kan echt leuk worden. Vergeet niet de teksten te bewaren, op te hangen, in een boekje te verzamelen, voor te lezen in de groep of aan andere groepen.

Schrijven over wat je weet, en weten waarover je schrijft

 

‘I never look back on what I’ve written because I’m on to new things, because I’m curious, I guess, and excited by the unknown. So to me that’s the fun of writing.’
Annie Proulx in Boeken op reis

Deze blog gaat over het effect van schrijven op leren. Schrijven leidt tot leren, zou ik net als de schrijfster Annie Proulx in bovenstaand citaat zeggen. Misschien zijn schrijven en leren wel een en hetzelfde. Ik vraag me af hoe dat eigenlijk werkt.

Het lijkt vanzelfsprekend: dat je al schrijvende steeds beter begrijpt hoe iets in elkaar zit, wat iets nu eigenlijk voor gevoel bij je oproept, of wat de juiste argumenten zijn voor je standpunt. Door te schrijven wordt duidelijker wat je weet over je onderwerp. Schrijven dwingt je tot rustig nadenken en formuleren – zeker als je er de tijd voor neemt en niet zomaar iets op Twitter pleurt. Voordat je op de knopjes ‘send’ of ‘publish’ drukt kan je beter eerst nog even nadenken – is dit wel echt wat ik bedoel, klopt dit wel? En precies dat ‘nog even nadenken’ geeft een leereffect: bewustwording van kennis.

Het werkt ook omgekeerd: door te schrijven ontdek je wat je nog nietweet, ga je jezelf vragen stellen en wordt je nieuwsgierigheid geprikkeld. Ik zag dat gebeuren in een groep 8 waar kinderen bezig waren een tekst te schrijven over het ontstaan van een vulkaanuitbarsting. Terwijl ze elkaar hun eerste versies voorlazen, ontstonden allerlei discussies over hoe het nu precies zat met de bewegingen van de aarde. Kennisproductie en kennisbehoefte haakten in elkaar: ze waren als gekken aan het leren!


In een interview voor het tv-programma ‘Boeken op reis’ zegt Annie Proulx in dit opzicht nog iets interessants:

 ‘Op school zeggen ze tegen leerlingen: schrijf over wat je weet, maar je kunt het beter omdraaien: weet waarover je schrijft! Er zijn oneindig veel bronnen die je meenemen naar onbekende gebieden. Er valt een hoop te leren.’

Het is een kip-of-ei vraag: moet je eerst iets weten om erover te kunnen schrijven, of kan je ook schrijven om iets te weten te komen? Voor mij staat vast dat leren (inhoud) en schrijven in elkaar vervlochten zijn en om en om komen bovendrijven. Het is niet voor niets dat kennis vaak getoetst wordt met behulp van schriftelijk te beantwoorden vragen, en dat leraren soms wanhopig worden van slecht geschreven antwoorden op die toetsvragen, omdat ze dan niet kunnen checken of de leerling wel weet wat hij moet weten. Weten ze het niet, of kunnen ze het alleen niet opschrijven? Onmogelijk om dat te bepalen. De verleiding om dan maar alleen multiplechoice toetsen te gebruiken is groot, maar waarschijnlijk een valkuil.

In een recent onderzoek van de Stichting Lezen (Emy Koopman, 2017) worden resultaten van onderzoek naar schrijven-om-te-leren beschreven.  Meerdere onderzoeken bevestigen wat je al zou denken: dat schrijven helpt bij leren.

‘In hun review van 48 schrijven-om-te-leren-studies in het lager en middelbaar onderwijs zagen Bangert-Drowns en collega’s (2004) positievere toetsresultaten na schrijftaken als leerlingen hun huidige begrip, hun verwarring en hun gevoelens tegenover het onderwerp moesten evalueren. Leerlingen die dat doen zijn volgens Bangert-Drowns e.a. actief met de stof bezig en trainen cognitieve strategieën.’

Maar ook blijkt dat gericht onderwijs in schrijven dit leereffect versterkt:

‘Uit de meta-analyse van Graham en Hebert (2010) bleek dat zomaar een tijdje schrijven minder goed werkt dan taken waar ook wordt stilgestaan bij wat dat schrijven inhoudt: schrijftaken hadden het sterkste effect op tekstbegrip als leerlingen leerden over de schrijfvaardigheden en schrijfprocessen die komen kijken bij het creëren van een tekst. Algemeen bemerkten Graham en Hebert het belang van instructies, vooral voor de zwakkere leerlingen. Die leerlingen presteerden alleen beter op tekstbegrip als ze uitgelegd kregen hoe ze moesten schrijven. 

Hiernaast hadden interventies die over een langere periode liepen een sterker effect op leerprestaties (Bangert-Drowns e.a., 2004). Dat lijkt voor de hand te liggen, maar meer tijd per schrijftaak werkte juist averechts. Liever dus consistent blijven oefenen met korte schrijftaken, al is dit natuurlijk relatief. ‘

Ik denk dat juist de consequente verbinding van schrijven met het opdoen van inhoudelijke kennis over een onderwerp werkt als een vliegwiel: beide processen wisselen elkaar af, versterken elkaar en zorgen voor een voortgang van leren. Kinderen schrijven beter als ze meer over hun onderwerp weten, en ze leren meer over dat onderwerp als ze erover moeten schrijven.

Ook bij begrijpend lezen speelt iets dergelijks. Een tekst over iets waarvan je niets weet, is ook voor een sterke lezer ontoegankelijk. Niet alleen omdat je dan vaak cruciale woorden niet kent, maar ook omdat je niet weet wat belangrijk en onbelangrijk is in de tekst, en je je bij het lezen dus niet kunt vasthouden aan de tekststructuur. Een basis van kennis over het onderwerp helpt bij lezen. Omgekeerd helpt een onderzoeksvraag bij het te lijf gaan van een tekst: als je iets wilt weten, is je motivatie om een tekst te doorgronden groot, ook al is hij moeilijk. En dan bedoel ik dus niet de bekende praktijk van begrijpend-lezen-vragen in een taalboek, waarbij al vaak is aangetoond dat die ook zonder enige kennis van of interesse in een onderwerp beantwoord kunnen worden, zie blog over ‘de pikkel en de wop’.

Schrijven en leren, het is een mooi paar. Het zou een interessant experiment zijn als alle leerkrachten vanaf nu hun schrijfonderwijs zouden koppelen aan de onderwerpen die ze met de kinderen aan het onderzoeken zijn. En om dan eens te bekijken of de als ‘zwak’ bekend staande schrijvers zwak blijven. Met behulp van de taalrondes hadden we al ontdekt dat schrijfvaardigheid samenhangt met motivatie en kennis van het onderwerp, beide bereikt door het centraal stellen van eigen ervaringen. Nu de zaakvakken er nog bij!

 

Betekenisvol schrijven bij thema’s en zaakvakken

Betekenisvol – dat woord is in onderwijskringen zo vaak gebruikt dat het bijna versleten is. Vaak wordt het begrip geïnterpreteerd als ‘dat kinderen het leuk vinden’ of ‘aansluitend bij de ervaringen van kinderen’. Ik heb in mijn praktijk van schrijven met kinderen ontdekt dat ‘betekenisvol’ meer inhoudt dan ‘leuk’ of ‘bekend’.

De belangrijkste ontdekking is misschien: dat iets niet zomaar, voor iedereen en altijd betekenisvol is, en dat het tijd kan kosten om iets betekenisvol te maken.

Een tweede inzicht is: dat ook onderwerpen die ver afstaan van de dagelijkse leefwereld van kinderen betekenisvol kunnen zijn. Ik hoorde Bert van Oers ooit in een lezing spreken over het verschil tussen persoonlijke en culturele betekenisvolheid. Hij illustreerde dit mooi aan het begrip ‘oma’: je hebt betekenisvolle persoonlijke ervaringen met je eigen oma, maar even interessant en belangrijk is kennis over stambomen en familierelaties, generaties in historisch perspectief (wat is veranderd sinds de jeugd van mijn oma?), de waarde en plaats van grootouders in een cultuur.

Een derde inzicht: zelfs een taak die eerst als ongelofelijk vervelend en zinloos wordt ervaren, zoals schrijven, kan geleidelijk ‘leuk’ (lees: betekenisvol) worden. Dat laatste gebeurt vooral als kinderen geleidelijk meer te weten komen over een onderwerp, als ze erover praten, en als ze steeds beter in staat raken om hun kennis zelf aan anderen over te dragen, in mondelinge of schriftelijke vorm. De motor voor betekenisvolheid is dan het competentiegevoel: ik weet dit en ik kan dit!

Taalonderwijs wordt in mijn ogen betekenisvol als het gekoppeld wordt aan belangrijke inhouden en situaties. Dit is niet alleen belangrijk omdat dat kinderen motiveert voor lezen en schrijven, maar ook omdat het de enige manier is waarop je lezen en schrijven leert: in nauwe relatie met de inhoud.

De schoolse context als een betekenisvolle context
Biedt de school wel genoeg betekenisvolle inhouden? Ik zou zeggen van wel. Kinderen zijn doorgaans enorm geïnteresseerd in de onderwerpen waarover ze op school leren, zoals de Romeinen, ijsberen, wereldgodsdiensten of zwaartekracht. Daarnaast komen ze vaak alleen op school in aanraking met jeugdliteratuur, die ze meeneemt naar allerlei voor hen onbekende situaties en werelden. Van de 7-jarigen blijkt volgens recent onderzoek 68 procent elke dag te lezen. Dat moet dus wel interessant zijn…

De schoolse context van zaakvakken en jeugdliteratuur wordt voor kinderen betekenisvol als ze er nieuwsgierig naar mogen zijn, er vragen over mogen stellen, er langere tijd actief mee bezig mogen zijn en er steeds nieuwe kennis over opdoen. Daar kan het taalonderwijs bij helpen, door interessante gesprekken te organiseren en rijke teksten aan te bieden over al die onderwerpen. En door kinderen er heel vaak zelf teksten over te laten schrijven.

In goed 21ste eeuws taalonderwijs begin je met het delen van interessante ervaringen, mooie boeken, actuele nieuwsberichten, belangrijke zaakvakkennis, boeiende vragen. Taalervaring, taalkennis en taalplezier bloeien op als kinderen daarmee aan het werk gaan. Zie je dit effect ook in hedendaagse taallessen volgens het stramien van een taalmethode? Dat hoor ik zelden, zoals ik in een vorig blog beschreef.

In feite is dit werken vanuit inhoud het omgekeerde van wat in taallessen uit taalmethodes gebeurt. In plaats van een onverwachte tekst voor je neus te krijgen met een reeks te beantwoorden vragen, zoeken kinderen samen met de leerkracht vanuit hun belangstelling voor een onderwerp naar een tekst en naar specifieke informatie daarin. In plaats van een uit de lucht vallende schrijfopdracht te krijgen met een lijstje eisen en daarna correctie door de leerkracht, vloeien zinvolle schrijftaken voort uit een interessant gesprek, een zaakvakles of een onderzoek, en worden die teksten gezamenlijk besproken. Ook de directe koppeling van lees- en schrijfactiviteiten binnen eenzelfde thema kom je in taalmethodes zelden tegen.

Het zorgt niet alleen voor meer plezier en belangstelling – het is voor kinderen zeer betekenisvol als ze zich in de schoolse context van de zaakvakken met taal leren redden. Het bepaalt voor een groot deel hun schoolsucces.

Schrijven voor en over spreekbeurten
Een voorbeeld uit de praktijk: in een bovenbouwgroep houden kinderen elke week spreekbeurten over zelfgekozen onderwerpen, van beugels tot het heelal, Egypte, bijen of milieuvervuiling. Ze zijn stuk voor stuk enorm betrokken bij de informatie die ze hebben gevonden en die ze aan hun klasgenoten willen overbrengen. De leerkracht heeft dit aangegrepen om gedurende langere tijd te werken aan het schrijven van overzichtelijke informatieve teksten. Ze heeft aan de hand van voorbeeldteksten laten zien dat informatieve teksten vaak beginnen met globale informatie over het onderwerp, en dat dan paragrafen over allerlei aspecten van dat onderwerp volgen. Ze laat met voorbeelden zien dat je ook in informatieve powerpoints vaak zo’n indeling ziet in inleiding en deelonderwerpen.

Dat is niet voor alle kinderen nieuw: de sterke lezers in de groep hebben dat zelf al ergens opgepikt en ze gebruiken een dergelijke indeling als vanzelf in hun presentaties. Maar voor een grote groep kinderen is het nog erg lastig. In hun powerpoints maken ze vaak onlogische indelingen en bij het schrijven van informatieve teksten breien ze lange lappen tekst zonder structuur. De leerkracht leert alle kinderen werken met een grafisch schema, waarin ze allerlei feiten kunnen onderbrengen voordat ze met schrijven beginnen.

Werken met een schrijfschema bij een tekst over het heelal
Een aantal weken komt steeds dezelfde volgorde van activiteiten terug:
–       een kind houdt een spreekbeurt over een eigen onderwerp met hulp van een zelf opgestelde powerpoint,
–       de luisterende kinderen maken daarvan aantekeningen
–       na het luisteren praten ze in groepjes met behulp van het schema over de paragraaf-indelingen van de spreekbeurt/powerpoint
–       alle kinderen schrijven over het onderwerp van de gehouden spreekbeurt een eigen, nieuwe tekst, met behulp van een zelf ingevuld schrijfschema en (voor de sterkeren) zelf gevonden aanvullende informatie
–       De leerkracht laat versies van die teksten in meerdere korte klassikale tekstbesprekingen terugkomen, zodat kinderen de tijd krijgen om te leren waar het om gaat bij een informatieve tekst.

Wat kinderen zo geleidelijk leren is: ‘als een wetenschapper’ praten, denken, lezen en schrijven over voor hen belangrijke onderwerpen. De betrokkenheid is hoog, ze lezen allerlei teksten in het kader van een onderwerp, ze schrijven zich een hoedje, en het allerbelangrijkste: de zwakkere schrijvers worden niet losgelaten maar krijgen instrumenten in handen om een goede informatieve tekst te schrijven. Dat is voor hen zeer betekenisvol. Bij elk volgend zaakvakonderwerp kan de opgedane kennis over het schrijven van een informatieve tekst terugkomen en verdiept worden.

Een zee van schrijfonderwerpen
Schrijven bij de zaakvakken gebeurt al wel, zeker op scholen die thematisch werken in blokken van meerdere weken. Maar het wordt zelden gezien als schrijfonderwijs. Net zoals lezen bij de zaakvakken niet gezien wordt als begrijpend leesonderwijs. Juist in het basisonderwijs, waar één leerkracht alle vakken geeft, zouden de voordelen van zo’n koppeling van vak- en taalonderwijs veel beter benut kunnen worden.

Ik merk al heel lang dat leerkrachten zich het hoofd breken over goede schrijfonderwerpen. Waarover kunnen we de kinderen nu weer eens laten schrijven? Dan wordt bij tijdgebrek gemakkelijk gegrepen naar de stellessen van de methode. Maar ook de schrijvers van die lessen hebben zich het hoofd zitten breken: wat zullen we nu weer eens bedenken?
Al dat hoofdbreken is helemaal niet nodig! Binnen belangrijke thema’s en zaakvakonderwerpen vind je een zee van uitdagende schrijfonderwerpen. En omdat je met die onderwerpen al bezig bent in je groep, is het voor kinderen gemakkelijker om erover te schrijven. De genre-indeling uit mijn boek kan helpen bij het ontwerpen van schrijfopdrachten, en ervoor zorgen dat je als leerkracht bewust bezig bent met een belangrijk aspect van schrijfvaardigheid, dat je steeds kunt laten terugkomen. Betekenisvoller kan het niet.