De kern(doelen) van het taalonderwijs

In een vorige post schreef ik over het verschil tussen iets doen en iets leren, en hoe belangrijk het is om die twee in je onderwijs goed uit elkaar te houden. Van iets doen leert een kind altijd wel iets, maar wat precies? In het schrijfonderwijs is het essentieel om te weten waar je als leerkracht op uit bent met je schrijvende kinderen. Hoe zorg je dat ze leren wat van belang is voor de ontwikkeling van hun schrijfvaardigheid? En wanneer is het goed genoeg? De kerndoelen voor schrijven, die aangeven wat kinderen op elke school moeten leren, zouden hierover opheldering moeten geven.

Lees verder “De kern(doelen) van het taalonderwijs”

Iets doen of iets leren

Als scholen hun schrijfonderwijs aanpakken betekent dat meestal dat de leerkrachten zelf schrijfopdrachten gaan bedenken. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Wanneer is een schrijfopdracht geschikt voor je groep? Vaak zie ik leerkrachten twijfelen tussen ‘iets dat kinderen leuk vinden’ en ‘iets dat aansluit bij de doelen van de schrijflessen uit de taalmethode’. Liefst een combinatie van die twee natuurlijk, ervan uitgaande dat over de schrijflessen in de methode wel goed zal zijn nagedacht door de auteurs, en dat het dus slim is om de daar gehanteerde doelen over te nemen.

Lees verder “Iets doen of iets leren”

Is taal wel de basis?

Geen grootscheepse herzieningen van het curriculum, maar terug naar de basis. En snel een beetje. Dat is de teneur van de brief die de nieuwe Minister van Onderwijs Dennis Wiersma naar de Kamer stuurde over het herzien van de kerndoelen voor het basisonderwijs, en ook van het debat dat daar op 6 april over werd gevoerd met de Vaste Kamercommissie OCW. Iedereen daar vond dat er genoeg gepraat is over curriculumvernieuwing de afgelopen jaren, en dat er nu echt iets moet gebeuren aan de basisvaardigheden. Met basisvaardigheden worden in de eerste plaats taal en rekenen bedoeld; of burgerschap en digitale geletterdheid er ook bij horen staat nog ter discussie, zo valt uit het debat te concluderen.

Je kunt er niet tegen zijn: taal en rekenen centraal stellen op de basisschool. Toch maakt het enthousiasme over prioriteit voor de basisvaardigheden me bezorgd. Laat ik me hier beperken tot taal. Meer lezen en schrijven, ja dat is nodig. Maar er een losstaand programma van maken, en hieraan voorrang geven boven andere vakken, dat zou wel eens averechts kunnen werken.

Misschien bedoelt de minister het niet zo, maar wat bedoelt hij dan precies als hij schrijft: ‘Leerlingen kunnen zichzelf pas echt ontwikkelen, als de basis op orde is en ze zich vrij en veilig voelen. De prioriteit moet daarom ook bij de eerstvolgende stappen in het curriculumonderhoud meer komen te liggen bij de basisvaardigheden: taal, rekenen/wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid’?

Een schoolteam zou kunnen denken dat het aandeel van taal- en rekenlessen in het weekprogramma vergroot moet worden, ten koste van andere vakken. Ik herinner me dat ik aan een leerkracht op een school met zogeheten achterstandsleerlingen vroeg met welk natuur-onderwerp ze bezig waren in groep 7, en hij antwoordde: ‘Daar komen we dit jaar niet aan toe, we geven echt de prioriteit aan taal met deze kinderen’. Waarschijnlijk vanuit eenzelfde gedachte als die van de minister: laat kinderen eerst ‘de basis op orde hebben;’ en zich ‘vrij en veilig’ voelen. Als we dat voor elkaar hebben gaan we nog eens kijken naar de zaakvakken. Waar al die taallessen dan over gaan, lijkt in deze aanpak niet relevant.

Anneke Smits en Erna van Koeven schrijven in hun blog over de nieuwe plannen: ‘Een ongenuanceerde focus op taal en rekenen zoals wordt voorgesteld, leidt onvermijdelijk tot minder focus op wereldoriëntatie terwijl kennisontwikkeling nu juist de basis vormt voor taalontwikkeling.’ Dat suggereert dat niet taal de basis is, maar inhoudelijke kennisontwikkeling, lees: zaakvakkennis en kennis van de wereld. Het lijkt gemuggenzift, maar die discussie over wat nu de basis is blijkt van groot belang voor het onderwijs. Waar moeten we beginnen, als we bij de basis willen beginnen?

Als het over schrijfvaardigheid gaat weet ik het wel. Kinderen leren schrijven als ze mogen schrijven over onderwerpen waarvan ze genoeg afweten, als ze over die onderwerpen voorafgaand praten en lezen, als ze goed weten wat het doel is van hun teksten en leren met welke middelen ze dat doel kunnen bereiken. Dat gebeurt allemaal niet als

  • schrijfonderwerpen uit de lucht komen vallen, te kort aan de orde zijn of kinderen niet interesseren,
  • ze onvoldoende tijd krijgen om over die onderwerpen te praten, te lezen, te tekenen en te denken en om hun teksten over die onderwerpen te reviseren,
  • schrijflessen gefragmenteerd worden gegeven, dat wil zeggen: niet steeds met elkaar in verband gebracht worden en op elkaar voortbouwen,
  • leerkrachten niet herkennen welke schrijfmogelijkheden er voor het grijpen liggen bij elk zaakvakonderwerp en denken dat ze geen tijd hebben om deze mogelijkheden te benutten, omdat de taalles belangrijker is.

Ik ben bang dat bovenstaande gevaren dreigen als schoolteams weer zwaarder gaan leunen op geïsoleerde taalmethodes, en de inhoudelijke vakken opschorten tot ‘de basis op orde is’. Er leek op de scholen juist een tegengestelde beweging gaande, in de richting van meer integratie van taal in de zaakvakken en daaraan gerelateerde thema’s. Dit werd ondersteund door de nieuwste wetenschappelijke inzichten, waar de koppeling met de zaakvakken steeds genoemd wordt als een van de factoren die bijdragen aan goed lees- en schrijfonderwijs (zie bijvoorbeeld Van Steensel & Houtveen 2020; Ros et al. 2021; Fidalgo et al. 2018). Wat gaan die scholen nu doen? Toch maar weer een taalmethode aanschaffen, waarin de onderwerpen bijzaak lijken?

Vooral kinderen met een taal- en kennisarme achtergrond zijn gebaat bij primaire aandacht voor inhoud. In taalrondes over eigen ervaringen heb ik honderden keren kunnen zien hoe dat werkt: als je met kinderen praat en schrijft over wat ze zelf hebben meegemaakt of waargenomen, blijken ook de allerzwaksten (of nieuwkomers) veel beter in staat om onder woorden te brengen wat ze bedoelen. Hetzelfde gebeurt als kinderen schrijven over het kennisonderwerp waar ze al een tijdje mee bezig zijn. Bij tijdgebrek zou ik zeggen: begin met het plannen van je zaakvak-curriculum, zoek daaromheen goede jeugdliteratuur en teksten, koppel daaraan passende schrijfopdrachten en leg er dan eventueel de nieuwe kerndoelen taal naast. Taal moet ergens over gaan, en dan liefst iets belangrijks.

Ik wens de bedenkers van de nieuwe kerndoelen en de reddings-teams die op de scholen afgestuurd schijnen te gaan worden wijsheid en succes toe. Intussen raad ik iedereen aan om een artikel van Amos van Gelderen (2012) te lezen uit een eerdere periode waarin het woord ‘basisvaardigheden’ ook weer eens de kop opstak. Toen ging het meer over de basisvaardigheden binnen het taalonderwijs, lees: technisch lezen, spelling en grammatica. Hier de samenvatting daarvan, een feest der herkenning:

Dit artikel gaat in op de aanname die verscholen ligt in het gebruik van het woord ‘basisvaardigheden’, en die het denken in publieke opinie en onderwijspolitiek over de rol van onderwijs in lezen en schrijven bepaalt. Deze aanname luidt: als je de basis van het lezen (geschreven woorden verklanken) en van het schrijven (correct spellen en zinnen bouwen) maar beheerst, dan komt de rest (begrijpend lezen en begrijpelijk schrijven) vanzelf. Recente wetenschappelijke inzichten over de ontwikkeling van lees- en schrijfvaardigheid op school wijzen echter in een andere richting. Technisch lezen, spelling en grammatica zijn van belang voor de ontwikkeling van lees- en schrijfvaardigheid, maar het geïsoleerd oefenen van deze vaardigheden, los van activiteiten gericht op belangstelling van leerlingen en los van hun conceptuele ontwikkeling, heeft slechts een beperkt nut.

We zijn misschien een stapje verder: het taalonderwijs wordt in zijn geheel tot de basis gerekend. Nu nog erkennen dat we de zaakvakken daarbij niet kunnen missen.

Transfer is een teken van meesterschap


Een van de raarste verschijnselen van het schrijfonderwijs is wel, dat kinderen volharden in het maken van steeds dezelfde spelfouten als ze zelf een tekst schrijven. Dan heb je ze al honderd keer geleerd dat het is ‘mijn’ moeder en niet ‘me’ moeder, of de stam + t – regel, of dat ‘zei’ en ‘zij’ heel verschillende betekenissen hebben. Kinderen maken de bijbehorende spellingsoefeningen foutloos. Maar in hun eigen teksten kom je ‘me moeder’ gewoon weer tegen.

Dit is een voorbeeld van ontbrekende transfer. Het woord ‘transfer’ kennen we uit de reiswereld: het betekent bijvoorbeeld dat je bagage van het ene naar het andere vliegtuig wordt getransporteerd. Transfereren is overbrengen. Het lijkt zo voor de hand liggend: je brengt kennis of vaardigheden die je hebt opgedaan in de ene situatie, over naar een andere situatie waarin je die vaardigheden goed kunt gebruiken. Leerkrachten vinden het vanzelfsprekend: spellen is toch bedoeld om in te zetten bij schrijven? Maar voor kinderen (en andere beginners) is die transfer lastig en niet zomaar te verwachten.

Wat je leert zit kennelijk vastgeplakt aan de omstandigheden waarin je het geleerd hebt, je kunt het niet zomaar overplanten naar een nieuwe situatie. Dat geldt al helemaal voor het verkokerde onderwijs, waarin kinderen gewend zijn om voortdurend op een teken van de leerkracht over te springen van het ene naar het andere vak, boek, domein of lesonderwerp. Spellen hoort dan in de spellingsles, en het zou me niet verbazen als alleen al het uit de la pakken van het taalboek, of de kleur van de bladzijden met spellingsoefeningen de herinnering aan geleerde spellingregels bij de kinderen naar boven brengt. Tijdens de schrijfles is die Pavlov-reactie er niet. En blijkbaar ook niet zomaar iets als ‘inzicht’.

Op een conferentie over stelonderwijs hoorde ik onlangs Mariette Hoogeveen van de SLO spreken over het belang van geïntegreerd taalonderwijs, waarin taaldomeinen in samenhang met elkaar worden onderwezen. Van het in stukjes gehakte taalonderwijs van taalmethodes noemde ze meerdere nadelen, waaronder ‘het uitblijven van transfer’. Hoe verbrokkelder het taalonderwijs, hoe minder makkelijk vaardigheden getransfereerd worden van de ene naar de andere les.
Ook interessant was haar uitspraak, dat leerkrachten en taalmethodes soms wel werken met samenhangende taaldomeinen, maar dat die samenhang niet expliciet benoemd wordt. En dan blijft het transfer-effect dus ook uit.

Op de pabo waar ik lesgeef is transfer een van de ‘metavaardigheden’ die studenten zich eigen moeten maken, om hun ‘persoonlijk meesterschap’ mee aan te tonen. Ook na jaren werken als docent worstel ik samen met hen met de vraag, wat een goede transfer is en waarom. Ik weet zeker dat transfer van vaardigheden een teken is van expertise/meesterschap, maar ik vermoed dat je daar pas achter komt als je een flinke basis van praktijkervaring hebt verworven. Anders gezegd: je moet eerst iets voldoende onder de knie krijgen, om het zelfstandig, op een ‘natuurlijke’ ofwel automatische manier te gaan inzetten, zonder de hulpmiddelen van een methode of de aansporingen van een docent. Misschien is het teveel gevraagd van studenten om de leerkrachtvaardigheden die ze net aan het leren zijn, gelijk vanuit het vogelperspectief te kunnen beschouwen, en zo te zien waar de belangrijke transfers plaatsvinden. Lees hier het interessante blog van David Didau over transfer als ‘flexibele kennis’, en zijn conclusie: ‘probably the most important thing for teachers to know is that the more you know, the easier it is to transfer what you know to new contexts.’

Pas onlangs heb ik bedacht dat de studenten en ik het misschien beter gaan snappen als we het niet op onszelf, maar op de basisschoolkinderen richten. Dus: je verdiepen in de vraag waarom kinderen goed spellen in de spellingles, maar niet bij het schrijven van een tekst. Dan wordt namelijk meteen duidelijk waarom transfer belangrijk is bij leren. We kunnen bedenken hoe die transfer gestimuleerd kan worden. Het belangrijkste inzicht lijkt: als je wilt dat kinderen een vaardigheid of strategie transfereren, moet je die transfer als leerkracht ook de hele tijd voordoen en expliciet benoemen. Beginners kunnen het niet zomaar uit zichzelf.

Overgeplant naar schrijven met kinderen betekent dit volgens mij: bespreek elke keer met kinderen wat ze goed gedaan hebben tijdens het werken aan een tekst, bijvoorbeeld het toepassen van een spellingsregel of een andere belangrijke schrijfvaardigheid. Benoem hetzelfde verschijnsel in zoveel mogelijke andere situaties en herinner ze aan een recente eerdere situatie. Verwacht niet dat ze zelf wel inzien wanneer spellingskennis moet worden ingezet.
– Weet je nog dat we vorige week ook iets geleerd hebben over de lange en de korte ij? Daar kwamen deze woorden ook langs, weet je nog hoe je ze moet spellen?
– Weet je nog dat we vier weken geleden ook een betoog hebben geschreven en dat we toen gepraat hebben over hoe je daarmee moet beginnen, wat was dat ook alweer? Zou dat bij dit betoog net zo kunnen?
– Weet je nog dat we bij begrijpend lezen hadden gezien dat een verhaal spannend wordt door woorden die maken dat je iets voor je kunt zien, zouden we zulke woorden bij deze tekst ook kunnen gebruiken?

En natuurlijk: zorg dat schrijven leuk is en kinderteksten gewaardeerd worden. Een recent onderzoek naar manieren om spellingsbewustzijn bij zwakke spellers te stimuleren (Anneke Smits en Elly Scheeren, 2017), concludeert dat veel en met plezier schrijven daarin een groter effect heeft dan het langdurig oefenen met spellingsregels, zoals bij veel methodes gebeurt. Een van de interventies bestond uit het redigeren van elkaars geschreven werk voorafgaand aan de publicatie in een boekje of weblog. Citaat: ‘Juist het authentieke schrijven voor een iets groter publiek versterkt de wil en inzet om goed te spellen. (…) Het lijkt dan ook belangrijk om in de begeleiding van spellingzwakke kinderen open te staan voor groepsgewijze methodieken waarbinnen kinderen veel schrijven, elkaar het geschrevene voorlezen en samen boekjes ‘publiceren’. Aan de basis van deze behandeling ligt het inprenten van woorden met de computer en niet het gebruik van spellingregels.’ Een duidelijk bewijs dat transfer (toepassing van het geleerde in een andere context) een kenmerk is van echt leren! Ik herken dit uit mijn eigen praktijk: kinderen gewoon de tijd geven om ergens tijdens het schrijfproces hun teksten nog eens na te lopen leidt tot verbetering van de meeste spelfouten in een tekst.

Hoe komt het toch dat taalmethodes zo irritant zijn?

Ha, misschien werd je getriggerd door de titel van deze blogpost! Omdat je je ook ergert aan taalmethodes, of gewoon omdat het een nogal suggestieve vraag is, of juist omdat je een medewerker bent van een van de nieuwste taalmethodes in onderwijsland en je die methodes heel effectief vindt. Ik voel al jaren irritatie over taalmethodes, vooral over de schrijflessen, en ik wil dat gevoel eens onderzoeken. Zijn die peperdure lespakketten echt zo irritant, of is dat gewoon mijn persoonlijke hang-up, en zijn ze hun geld dubbel en dwars waard?

Vroeger waren taalmethodes echt verschrikkelijk als het ging om schrijflessen, meestal stellessen genoemd. Dat wil zeggen dat je de raarste, moeilijkste en saaiste schrijfonderwerpen tegenkwam, en vrijwel geen gerichte didactiek of procesbegeleiding. Kinderen moesten bijvoorbeeld schrijven over wat ze zouden doen als ze de loterij wonnen, of de baas van de wereld zouden zijn, of een marsmannetje dat op aarde landt. Of ze moesten een verhaal afmaken. Of, ook heel saai: reclameteksten schrijven over verzonnen producten en uitnodigingen voor verzonnen feesten. In de handleiding voor de leerkracht vond je weinig aanwijzingen voor de didactiek en tekstbesprekingen kwamen al helemaal niet voor. In de handleiding van Zin in Taal uit 2013 las ik zelfs nog de zin

Van echte instructie is in de lessen schrijven (nog) geen sprake. In plaats daarvan verzamelen de leerlingen tijdens de instructiefase stof om over te schrijven.

Een opmerking waar een bekende misvatting over schrijven achter lijkt te zitten, namelijk dat echt onderwijs in schrijven eigenlijk niet mogelijk is, dat je schrijven vanzelf, al doende leert, of dat je er gewoon talent voor moet hebben en anders wordt het toch nooit wat. Tegenwoordig richten taalmethodes zich wat meer op een stapsgewijze opbouw van het schrijfproces, en zijn de opdrachten iets minder afgezaagd. Maar de handleidingen zijn nog steeds niet erg helder over instructie en begeleiding.

De vergeefsheid van handleidingen en werkbladen

Dat brengt me op mijn voornaamste bezwaar tegen stellessen uit taalmethodes: vage handleidingen geven leerkrachten weinig concreets in handen waarmee ze hun leerlingen echt kunnen leren schrijven. Misschien kan dat ook wel niet via een handleiding. In feite gaat het om simpele principes, zoals praten over de inhoud van teksten, over eerste versies van kinderteksten en over manieren om in een tekst je schrijfdoel steeds beter te bereiken. Hoe je effectief met die principes werkt, hangt echter helemaal af van de interactie in jouw specifieke groep. En ook van hoeveel jij als leerkracht zelf weet van tekstsoorten en schrijfprocessen. Dat kunnen methodemakers niet voorspellen, en meestal hebben ze er ook te weinig praktijkervaring mee. Ze gaan uit van lesmateriaal waarmee kinderen zelf kunnen werken en waar leerkrachten zo weinig mogelijk tijd in hoeven te steken. Het gevolg: deprimerende werkboekjes, vervelende opdrachten en veel te algemene schema’s.

 

Die werkbladen, opdrachten en invulschema’s werken naar mijn idee niet. Kinderen zijn er zo aan gewend dat ze ze op de automatische piloot gaan invullen en niet meer zelf nadenken, zeker niet de zwakkere schrijvers die dat juist zouden moeten doen. Ook zijn ze geen goede basis voor gesprekken over wat kinderen geschreven hebben. Praten over een werkblad, kan het minder inspirerend? Ook leerkrachten hebben daar geen zin in, schat ik in.

Schrijven gaat over iets te melden hebben, daar al pratend met elkaar achter komen, uitproberen hoe je dat schriftelijk kunt verwoorden, dit delen met lezers, lezen wat een ander te melden heeft, aan je tekst prutsen en sleutelen, tevreden zijn met elk nieuw resultaat. Dat alles begeleid door een responsieve leerkracht die interesse heeft in jouw tekst, die meeschrijft en dat hardop denkend voordoet. Op de scholen die zelf schrijflessen zijn gaan ontwerpen zie ik dat voor mijn ogen met succes gebeuren. Bepaald een ander beeld dan een lokaal vol kinderen die stil achter hun tafel werkbladen invullen.

Even een voorbeeld. Een student vroeg me om hulp bij een opdracht uit de taalmethode, waarbij kinderen een advertentie moesten schrijven. Zie de sombere werkbladen hierboven. Samen bedachten we hoe leuk het zou zijn om met kinderen in een taalronde te praten over spullen thuis die eigenlijk wel weg konden, zoals speelgoed waar je nooit meer mee speelt, een stoel of jurk die je niet meer mooi vindt, of een cavia waarvoor je allergisch blijkt te zijn. En dan te bedenken hoe je die spullen zo zou kunnen beschrijven dat een lezer denkt: dat moet ik hebben! Hoe interessant zou het zijn om dan verschillende teksten te bespreken op het criterium ‘aantrekkelijk maken’. En om eens te kijken naar hoe mensen dat op Marktplaats proberen te doen. Hop, de leukste schrijfles ter wereld is geboren…

Wat vinden kinderen van taalmethodes?

Dan is er nog het belangrijke punt van hoe kinderen tegenover taalmethodes staan. In verslagen van mijn studenten kom ik verontrustend vaak tegen dat dat niet erg positief is.

Citaten:

‘Door lessen te ontwerpen die niet uit de methode komen probeer ik de leerlingen extra betrokken te maken.’

‘De leerlingen waren erg enthousiast toen ik vertelde dat we een schrijfles gingen doen die niet te maken had met de methode.’

‘De leerlingen werken niet (vaak) buiten de methode en vinden daardoor het taalonderwijs saai.’

Zou het kunnen dat kinderen dezelfde irritatie voelen bij taalmethodelessen als ikzelf? Ik zie ineens van die jongetjes voor me, die met tegenzin korte zinnetjes invullen op werkbladen – maar die in een totaal andere les ineens wel heel erg zin hebben om over planeten te schrijven. Die jongetjes zijn in mijn ogen precies degenen op wie het schrijfonderwijs gericht zou moeten zijn. En op meisjes natuurlijk. Motiveren staat op nummer 1 als het om schrijven gaat.

Groep 6 schrijft over waarnemingen onderweg

 

Het effect van taalmethodes op leerkrachten

Ik durf wel te beweren dat taalmethodes met hun gefragmenteerde werkbladlessen het inzicht van leerkrachten in taalontwikkeling, en dus ook in leerlijnen, tegengaan. Dat komt niet doordat er in die taalmethodes geen leerlijnen zijn opgenomen. Integendeel, zeker de nieuwste methodes besteden in hun handleidingen uitgebreid aandacht aan referentieniveaus, tussendoelen en doorlopende leerlijnen voor de belangrijke taaldomeinen. Het punt is dat deze handleidingen niet gelezen worden. Het is sowieso de vraag of aanwijzingen die verder gaan dan pure lesinstructies ooit door een leerkracht gelezen worden. Een van de belangrijkste redenen om met taalmethodes te werken is tijdnood – tijd om je elke keer in de handleiding te verdiepen is er dan natuurlijk ook niet.

Heeft iemand eigenlijk wel eens de effectiviteit van taalmethodes onderzocht? Als iedereen ermee werkt, de inspectie methodes regelmatig aanbeveelt, en loslaten kennelijk heel erg eng wordt gevonden – dan zou toch vast moeten staan dat het werkt, dat kinderen taalvaardiger worden van de taalmethodeprogramma’s? Anneke Smits en Erna van Koeven betwijfelen dat in hun blog: ‘Er is nauwelijks onderzoek voorhanden naar welke aanpakken effectief zijn.(…) In het algemeen valt op dat onze taalmethodes mechanistisch zijn en weinig liefde voor taal laten zien. Het is de vraag of taalontwikkeling zich op deze manier laat vangen.’

Als je dan toch met taalmethodes wilt werken, zou ik voor het domein schrijven zeggen: in plaats van saaie of net verkeerde lessen uit de methode met moeite om te vormen tot leuke en relevante lessen, draai het om en kijk of je voor de leerlijn schrijven waarmee je op dat moment bezig bent nog leuke lesideeën uit methodes kunt halen. Dat betekent dus dat je inzicht moet hebben in zo’n leerlijn en ook in de staat van schrijfvaardigheid van jouw groep. En dat je daarnaast kunt en durft werken met een aantal simpele didactische principes voor goed schrijfonderwijs, zoals die ik aanbied in mijn boek Iedereen kan leren schrijven.

Ik citeer met instemming René Berends:

In het onderwijs geldt de noodzaak voor leraren niet alleen volgend te zijn, niet alleen uit te voeren wat anderen bedacht hebben. Met het taalonderwijs als voorbeeld, gaat het namelijk niet over de creativiteit van de taalmethode, niet over de inzet van bewezen effectieve ‘what works’-aanpakken in het taalonderwijs, maar om kinderen te laten stralen. En daarvoor zijn niet zo zeer die generieke ideeën, aanpakken en materialen nodig, maar de creativiteit van de leraar om in zijn onderwijs af te stemmen op de leerlingen. Hij kent immers de voorkeuren en interesses van zijn kinderen en de omstandigheden van het moment en die vragen telkens weer om aanpassingen.(…) Hij dient geen doorgeefluik te zijn, maar een vertaler. Alle inzichten die hem aangereikt worden, moet hij tot een arrangement maken, waarmee hij optimaal afstemt op zíjn groep, op dát moment in zíjn lokaal. En met al die meepraters aan de zijlijn, is er toch maar één die dat afstemmen op de eigen omstandigheden van de leerlingen kan, de leraar zelf. 

(Berends (2015). Column: De vrijheid van taalonderwijs in het geding. In: Tijdschrift Taal, jrg. 6, nr 9, p.36)

Dit citaat doet me beter begrijpen dat het allemaal niet ligt aan de vorm van taalmethodes of de intenties van de schrijvers ervan. Hoe leuk en verantwoord ze ook zijn opgezet, ze vergroten allemaal het risico van de leerkracht-als-doorgeefluik. En de daarbij horende onzekerheid in het eigen vermogen om goed schrijf/taalonderwijs te geven. Ik heb het! Dat is dus wat me irriteert. Schrijven met kinderen is heel erg leuk en er zijn zoveel geschikte momenten voor. Begin met de eenvoudige werkvorm taalronde, kijk goed wat er gebeurt en doe het dan nog een keer. Misschien bekijk je je taalmethode daarna met heel andere ogen.

 

 

 

Eén les is geen les (twee les is een halve les, drie les is een schrijfles)

 

In 2012 schreef de Inspectie in een brochure over de stand van het schrijfonderwijs op Nederlandse basisscholen, dat taalmethodes voor een complete schrijfopdracht vaak maar één les uittrekken. Ik citeer: ‘en dat terwijl er veel komt kijken bij het schrijven van een tekst: oriëntatie op de opdracht, instructie, ideeën verzamelen, uitschrijven, de tekst nalezen, bespreken, herschrijven, etcetera. Dit alles vraagt meer tijd.’ (p 15). In dezelfde brochure lezen we in de aanbevelingen: ‘Een zorgvuldige implementatie van een taalmethode is noodzakelijk (….). Leraren zouden zo veel deskundigheid op het gebied van schrijven moeten hebben, dat ze de mogelijk­heden van een taalmethode optimaal benutten en bovendien minder geslaagde lessen op verantwoorde wijze kunnen aanpassen of vervangen. Ze zouden ook eventuele tekortkomingen in de didactische uitvoering van de lessen moeten kunnen aanvullen.’ (p 13)  Dit lijkt me nogal verontrustend voor leerkrachten die vertrouwen op de taalmethode bij het geven van schrijflessen. Het klinkt eigenlijk alsof je die methode beter het raam uit kunt gooien met al die minder geslaagde lessen en tekortkomingen!

Los van dit tweeslachtige advies, ben ik het volkomen met de Inspectie eens dat één les nooit genoeg kan zijn als je kinderen met schrijfvaardigheid wilt verder helpen. Een groot probleem van taalmethodes is het gefragmenteerd benaderen van verschillende taaldomeinen. Taalmethodes zien eruit als gezellige picknickmanden met van alles erin, smakelijk gepresenteerd, met een suggestie van compleetheid en structuur. Alles van taal komt aan bod. In themablokken werken kinderen nu eens aan spreken en luisteren, dan weer aan begrijpend lezen, dan weer aan spelling of aan schrijven. Alles in lesjes van maximaal 45 minuten.

Ik merk op basisscholen dat dit het zicht op doorgaande ontwikkeling in schrijfvaardigheid belemmert. Kinderen doen elke schrijfles iets anders: een verhaaltje afmaken, een brief schrijven, een reclametekst of een gedicht. Tussen die schrijftaken kunnen nog weleens meerdere weken zitten. Worden kinderen dan ergens beter in, en waarin dan? Dat vinden veel leerkrachten moeilijk te beoordelen. Logisch dat ze dan vaak terugvallen op telbare zaken als tekstlengte of spelfouten.

Schrijven leer je door vaak langere tijd bezig te zijn met een tekst. Daarbij is het juist belangrijk om die tekst af en toe even weg te leggen, hem later opnieuw te lezen en er mee verder te gaan. Je leert schrijven door verschillende versies van je tekst te maken en door feedback te krijgen van een lezer. Daarnaast door instructie te krijgen op de specifieke kenmerken van juist deze tekstvorm, door vergelijkbare teksten te analyseren en door die tekstvorm opnieuw te schrijven in een andere context. Wie houdt daarbij de rode draad in de gaten? Dat kan alleen maar de leerkracht zijn, die dan precies moet weten aan welk aspect van schrijfvaardigheid kinderen werken en wat een volgende stap kan zijn voor elk kind.Eén les is geen les. Je mag blij zijn als kinderen in die ene les gemotiveerd aan hun tekst zijn begonnen.

Maar dan moet je doorpakken: kinderen de kans geven om verder te schrijven, hun tekst voor te lezen en te bespreken met de groep of een klasgenoot, hun tekst te veranderen en te verbeteren. Dat is minstens een les erbij. Ook dan is het leereffect nog niet compleet: in een derde les gaat het om reflectie op wat geleerd is, en om de transfer naar volgende teksten. De leerkracht benoemt expliciet hoe een nieuwe schrijftaak teruggrijpt op wat gedaan is bij een vorige tekst in hetzelfde genre. Er is veel voor te zeggen om te werken met ‘units’ in plaats van met lessen, zoals gebeurt in de Amerikaanse schrijfonderwijs-serie van o.a. Lucy Calkins, waarin kinderen elk leerjaar in lessenreeksen aan specifieke genres werken. Maar het kan ook heel klein: een tijdje werken aan ‘schrijven met meer details’ bijvoorbeeld, of aan overzichtelijke structuur van een informerende tekst, of aan het invoegen van dialogen in een verhalende tekst.

Wat is ‘een tijdje’? Ik zeg: minimaal twee, liever drie lesmomenten. Maar beter is: dat zelf bepalen! Probeer gevoel te krijgen voor wat kinderen op schrijfgebied aan het leren zijn, en te bedenken of er een vervolg nodig is. Te vaak heb ik gezien hoe schrijvende kinderen gestoord werden door de bel, of ineens moesten gaan eten, en hun tekst in een laadje propten om hem nooit meer te bekijken..  Gemiste kansen voor leren.