Hoezo zou je in de Kinderboekenweek gaan schrijven, het gaat toch om lezen? mopperde een student van mij ooit, toen ik met allerlei leuke ideetjes kwam om te schrijven bij het Kinderboekenweekthema. Ik was het eigenlijk wel met haar eens, maar er was nu eenmaal de gewoonte op veel scholen om van alles uit de kast te trekken bij het thema, en schrijven hoorde daar vaak ook bij, naast spelletjes, liedjes, knutselen en verkleden. Als je dan toch ging schrijven, dan maar liever op een leerzame manier, dacht ik, zie bijvoorbeeld hier en hier. Maar inmiddels denk ik daar anders over. Schrijven en lezen hebben op een bijzondere manier met elkaar te maken, en er is alle reden om het met elkaar te verbinden. Ook in de Kinderboekenweek.
De verbinding tussen lezen en schrijven is makkelijk te begrijpen. Als je leest, probeer je te snappen wat de schrijver jou wil duidelijk maken, en merk je hoe hij of zij dat heeft gedaan. Als je schrijft, probeer je je voor te stellen hoe een lezer op jouw tekst zal reageren. Schrijvers lezen terug wat ze hebben opgeschreven om nog beter te beseffen wat ze wel en niet bedoelen. Lezers schrijven vaak iets op van wat ze hebben gelezen, om het te onthouden, of om het beter te begrijpen. Die afwisseling tussen lezen en schrijven is heel natuurlijk. Ik schreef er eerder over.
In het onderwijs zijn lezen en schrijven vaak benaderd als aparte leergebieden. Misschien komt dat door een productgerichte aanpak. Lezen betekent dan: een tekst begrijpen, en klaar. Schrijven betekent: een goede tekst produceren, en klaar. Wat er allemaal in je hoofd gebeurt tijdens dat lezen en schrijven verdwijnt uit het zicht. Als je daar beter op zou letten, zou je zien dat lezers en schrijvers in beide gevallen aan het denken zijn over het onderwerp van een tekst. Ze denken ook in beide gevallen na over de vorm van de tekst, die ze willen begrijpen of begrijpelijk maken. Een focus op denken maakt het heel logisch om schrijven en lezen aan elkaar te koppelen. En veel onderzoek toont aan dat dit ook ondersteunend is voor zowel lees- als schrijfvaardigheid (zie bijvoorbeeld Houtveen & Van Steensel, 2022).
Schrijfonderwijs hoeft niet alleen gericht te zijn op het leren schrijven van een complete tekst, met kop en staart, in een passend en duidelijk herkenbaar genre. Schrijven puur om te denken en te leren hoort er wat mij betreft ook bij. Daarmee wordt het heel zinvol om met je kinderen te gaan schrijven tijdens de Kinderboekenweek. Schrijven naar aanleiding van wat je gelezen hebt, schrijven om beter te begrijpen wat je gelezen hebt, of schrijven om na te denken over wat je gelezen hebt. Het gaat dan niet om de kwaliteit van de tekst die eruit komt, maar om de kwaliteit van het denken dat erachter zit.
In de Kinderboekenweek lezen kinderen als het goed is veel verschillende boeken en teksten rondom een thema. Hoe kan schrijven helpen om ze echt actief te laten lezen, dat wil zeggen: ze over het gelezene te laten nadenken? Dat kan bijvoorbeeld
- door tijdens het leesproces stil te staan bij eigen gedachten en vragen en die op te schrijven;
- door te noteren wat je wilt onthouden om later te bespreken of te gebruiken;
- door te schrijven over eigen associaties en ervaringen;
- door te visualiseren en te ordenen wat je hebt gelezen;
- door een tekst samen te vatten of de kern eruit te halen.
In de nieuwe versie van mijn boek Iedereen kan leren schrijven (verschijnt komende voorjaar) heb ik een apart hoofdstuk ingeruimd voor schrijfwerkvormen gericht op denken, deels ontleend aan het geweldige boek over leesonderwijs Strategies that work van Harvey & Goudvis. Ik geef daarvan enkele voorbeelden:
- Zinnen uit je boek opschrijven en voorlezen
Doel: het taalgebruik (of de prenten) van je boek onderzoeken en ervaren wat een zin of een afbeelding doet.
Tekst: individuele verhalende boeken of literaire nonfictie, prentenboeken.
Vorm: zoek in je leesboek drie zinnen die je mooi of spannend vindt en schrijf die op, kies er een en lees die voor in de voorleeskring, luister goed naar alle zinnen en praat in de groep over welke zinnen je benieuwd maken naar het boek en hoe dat komt. Voor kleuters kan dit met plaatjes in prentenboeken, deze kiezen en in de kring beschrijven wat je erop ziet.
Groep: alle groepen
- Stop-denk-schrijf-praat
Doel: leren om even te stoppen met lezen om na te denken en te reageren op een informatieve of verhalende tekst.
Tekst: allerlei korte informatieve of verhalende teksten.
Vorm: uitgeprinte tekst met ruimte om in de marges van een tekst (of in een schrift) te schrijven wat je denkt, eerst voordoen in de groep, dan individueel, daarna in de groep bespreken wat is opgeschreven. Dit kunnen associaties met eigen ervaringen zijn maar ook feiten, vragen of woorden.
Groep: midden- en bovenbouw
- Weetjes uit een of meer teksten opschrijven en/of tekenen en op poster zetten
Doel: feitenkennis die je opdoet uit een tekst vasthouden.
Tekst: informatieve boeken en teksten.
Vorm: na voorlezen eerst benoemen wat je uit de tekst hebt onthouden als interessante feiten. Voordoen hoe je daarover een zin of tekening kan maken. Daarna de tekst nog eens lezen en in tweetallen een aantal weetjes opschrijven of tekenen, die verzamelen op een grote poster of prikbord.
Groep: onder- en middenbouw.
Schrijven is in dit soort werkvormen een manier om lezen en denken te stimuleren en te verdiepen. Voor leerkrachten kan het handig zijn om ook die functies van schrijven in hun schrijfonderwijs op te nemen.
Het thema ‘Bij mij thuis’ heeft heel veel intrigerende titels opgeleverd, zag ik op de website leesbevorderingindeklas. Een schrijf-denk-oefening voor in de kring: maak allemaal een lijstje met zinnen die beginnen met ‘Bij mij thuis…’ (eerst even mondeling uitproberen en voordoen: het kan over geluiden gaan, inrichting, rituelen, gebeurtenissen, dieren, regels, slaapkamers, apparaten). Laat je buur een van die zinnen uitkiezen (of kies zelf) en jou daarover vragen stellen, en omgekeerd. Uitwisselen en samen op een poster een lijst maken van leuke weetjes over thuissituaties van kinderen, of korte tekstjes laten schrijven en voorlezen.
Ik bedacht ook dat het leuk zou kunnen zijn om het boek ‘Hoe voed ik mijn ouders op?’ van Stine Jensen en Frank Meester te combineren met de klassieker ‘Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden’ van Joke van Leeuwen, uit 1987 maar vaak heruitgegeven. In het ene boek gaat het om soorten ouders en hun eigenaardigheden, in het andere boek worden de ongewone ouders van Bobbel in het kader van het verhaal beschreven. Vallen ze onder een type dat in het boek van Jensen & Meester genoemd wordt? Zoek zinnetjes waaruit dat blijkt en schrijf ze op, maak een tekstje waarin je uitlegt wat voor soort ouders Bobbel heeft en wat er leuk of minder leuk aan is.
Schrijven maakt lezen leuk, toch?