Vakantiespelletjes en de wie-heeft-dat-ook vraag

In de serie ‘Schrijven over vakanties’ (die je in zijn geheel terugvindt als je op deze site Blog aanklikt en in de rechterzijbalk onderaan zoekt) dit jaar een korte post over een specifiek onderwerp om met vooral jonge kinderen over te praten, te tekenen en te schrijven: spelletjes en spelen. In de vakantie wordt er wat afgespeeld: binnen en buiten, met zand, in het water, in speeltuinen, met dieren en met allerlei familieleden, vriendjes en onbekende kinderen. Volwassenen doen ineens volop mee, want ze hebben de tijd. Het met elkaar vertellen en schrijven over speel-ervaringen kan een leuke invalshoek zijn als je voor het eerst na de vakantie weer met je groep in de kring zit. Het laat zien dat een specifieke focus vaak interessantere verhalen oproept dan de open vraag: ‘hoe was jouw vakantie?’

Als je de opbouw van de taalronde (in deze post vind je een overzicht van die opbouw) volgt, is het belangrijk om eerst te bedenken welke ervaringen je zelf binnen het onderwerp hebt. Welke spelletjes heb jij zelf gedaan in de vakantie, met je kinderen, met anderen, welke spelletjes heb je anderen zien doen? Ik herinner me van deze zomer een groepje jongens die bij zonsondergang aan zee bij de vloedlijn aan het voetballen waren, in een steeds uitdijend en weer inkrimpend groepje silhouetten, zonder doelen maar gewoon, de bal steeds aan elkaar doorspelen of afpakken, wel een uur lang.

Dan is de volgende stap: naar welke vergelijkbare speelervaringen kan je vragen in je groep? Daarbij kan je de onvolprezen wie-heeft-dat-ook-vraag gebruiken, omdat die zo uitnodigend is en alle kinderen aan het denken zet over ervaringen. Ik bedenk:

  • Wie heeft ook op het strand een spel gespeeld?
  • Wie heeft ook buiten gevoetbald met een groepje?
  • Wie heeft ook ’s avonds nog buiten gespeeld?
  • Wie heeft een ander balspel gedaan?

Dat leidt geheid tot vingers van veel kinderen, die je vervolgens korte beurten kunt geven, waarop vaak weer herkenning bij anderen ontstaat, die weer leidt tot nieuwe vingers etcetera. Van de ene concrete herinnering komt de andere. Niemand heeft precies hetzelfde gedaan als een ander, maar veel kinderen hebben vergelijkbare ervaringen. Het is jouw taak om van tevoren een reeks wie-heeft-dat-ook-vragen te bedenken waarmee je steeds een nieuwe impuls aan dit proces van herinneren kunt geven. Ik doe een voorzetje voor dit thema, maar op grond van je eigen herinneringen aan spelletjes kan jij waarschijnlijk veel betere vragen bedenken. (NB het lijkt me goed om spellen op telefoons of computers van deze vertelronde uit te sluiten, omdat die het al snel winnen van andere spelletjes maar niet altijd het interessantst zijn om over te vertellen en schrijven)

Uitnodigende vragen over spelletjes:

  • Wie heeft een spel gedaan waarbij je moest rennen?
  • Wie heeft een bordspel gedaan?
  • Wie heeft gespeeld met dingen die geen speelgoed zijn, zoals takken, stenen, schelpen, dozen, zand, stukken hout?
  • Wie heeft een spel gedaan waarbij je kon winnen of verliezen?
  • Wie heeft een spelletje gedaan waar grote mensen aan meededen?
  • Wie heeft gespeeld met kinderen die je niet kende of die je niet kon verstaan?
  • Wie heeft gespeeld met een dier?
  • Wie heeft een moeilijk spel gedaan of een spel dat je niet zo goed snapte?
  • Wie heeft een spelletje met water of in het water gedaan?
  • Wie heeft spelletjes ’s avonds of in het donker gedaan?
  • Wie heeft een toneelachtig spel gedaan?
  • Wie heeft een zelfbedacht spelletje gedaan?

De wie-heeft-dat-ook-vraag werkt het allerbeste als je hem bedenkt naar aanleiding van wat kinderen in de kring vertellen, of als je na een tijdje kinderen zelf wie-heeft-ook-vragen aan de groep laat stellen. Er komen allerlei associaties naar boven, zo werkt het als je anderen hoort vertellen. Dan is het belangrijk om op enkele daarvan flink door te vragen, tot je helemaal voor je ziet wat er gebeurde. Hoe ging dat precies? Waar deden jullie het en wie deden mee? Wat waren de spelregels?

Als alles borrelt als een gek stap je over op het individueel maken van een lijstje van spelletjes en spelervaringen uit de vakantie. Daaruit kiezen kinderen er één en vertellen ze om beurten 2 minuten aan hun buur hoe het precies ging en wat er gebeurde. Vragen stellen aan de ander is verplicht. Vervolgens geef je de schrijfopdracht: schrijf zo precies mogelijk op wat jullie speelden, waar het was en hoe dat ging, zodat we het voor ons kunnen zien. In groep 1-3 kunnen kinderen het spel tekenen in een kader of in een reeks van drie kadertjes en daarna (laten) bijschrijven, maar in alle groepen is beginnen met tekenen een goed idee. Welk moment uit het spel ga je tekenen? Hoe teken je duidelijk op welke plek het was?

De schrijfopdracht kan natuurlijk ook anders. Inplaats van vertellen hoe een spelletje daadwerkelijk een keer is gegaan, kan je ook een instructie laten schrijven volgens een vooraf uitgelegde structuur, bijvoorbeeld: een korte beschrijving van het spel en het doel ervan; wat je ervoor nodig hebt; stapsgewijs hoe je het speelt; eventuele regels voor wat wel en niet mag. Jonge kinderen kunnen het spelverloop in meerdere vakjes tekenen en de volgorde van stappen in taal toevoegen.

Om zo’n schrijfronde tot een echte schrijfles te maken, moet je er nog een les aan toevoegen: daarin worden de eerste versies gedeeld en besproken volgens de opbouw van een tekstbespreking. Voorlezen, bespreken, reviseren, evalueren, zowel klassikaal als in tweetallen. En dan alles een tijdje aan de muur hangen. Een mooi begin van een goed schrijfjaar!

 

Tuis gebleven

Het  spel  heette  vervelen

Ik  lag  in  me  eentje  zes  weken.

Op  de  bank  wand  ik  heb  het

Spel  vervelen  genoemd.

En de een na laatste dag was  ik

Uiteten  gegaan.

En toen  moest  ik  ook  weer

Naar  school.

Eén antwoord op “Vakantiespelletjes en de wie-heeft-dat-ook vraag”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.